ECLI:NL:CRVB:2016:914
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering uitkering op grond van de Wet WIA met betrekking tot medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant, die zich op 8 maart 2011 ziek meldde wegens psychische klachten, had eerder een uitkering op basis van de Ziektewet ontvangen. Het Uwv concludeerde dat appellant met ingang van 5 maart 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, waarbij hij stelde dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv niet zorgvuldig was en dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn medicatiegebruik en de bijwerkingen daarvan. Het Uwv verdedigde zich door te stellen dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van appellant en dat de belastbaarheid in de geduide functies niet werd overschreden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies van het Uwv konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het hoger beroep niet slaagde.