ECLI:NL:CRVB:2016:904

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2016
Publicatiedatum
15 maart 2016
Zaaknummer
14/4786 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering uitkering ingevolge de WAZ en de vrijval van de Fiscale Oudedagsreserve

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die een uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een te veel ontvangen uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat de appellant over de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 januari 2012 een bedrag van € 4.493,10 aan te veel ontvangen uitkering moest terugbetalen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de vrijval van de Fiscale Oudedagsreserve (FOR) als inkomen uit arbeid moet worden beschouwd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat de FOR ten onrechte als reële winst werd beschouwd, aangezien deze was opgebouwd voordat hij een uitkering ontving. De Raad oordeelde echter dat de vrijval van de FOR een component is die tot de fiscale winst in 2011 moet worden gerekend en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die tot een afwijking van de regel leiden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om de eerdere beslissing te weerleggen. De uitspraak benadrukt het belang van de fiscale regels en de gevolgen van de keuze van de appellant voor een bepaalde vorm van vermogensbeheer.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

14/4786 WAZ
Datum uitspraak: 11 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
18 juli 2014, 14/1159 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.A. Klaver hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend
Partijen hebben op elkaars standpunten gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2016. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door Klaver. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. E.M.C. Beijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 16 oktober 2013 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) met ingang van 1 januari 2011 nader vastgesteld op € 722,97 bruto per maand.
1.2.
Bij besluit van 17 oktober 2013 heeft het Uwv over de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 januari 2012 een bedrag van € 4.493,10 aan te veel ontvangen uitkering ingevolge de WAZ van appellant teruggevorderd.
1.3.
De tegen deze besluiten ingediende bezwaren zijn bij besluit van 17 februari 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van
30 november 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3481) overwogen dat de fiscaal verantwoorde en vastgestelde nettowinst als inkomen uit arbeid wordt beschouwd, tenzij bijzondere omstandigheden afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen. Het feit dat tegenover de vrijval van de Fiscale Oudedagsreserve (FOR) geen arbeid staat, levert geen bijzondere omstandigheid op. In genoemde uitspraak van de Raad is voorts bepaald dat ook niet kan worden voorbij gegaan aan het feit dat de vrijval van de FOR inkomen vertegenwoordigt en dat de strekking van artikel 58 van de WAZ te zeer zou worden veronachtzaamd indien in een geval als dit aan dat inkomen voorbij zou worden gegaan. In die uitspraak is ook van belang geacht dat een toevoeging aan de FOR van invloed is op de hoogte van de winst uit onderneming, zodat in dat licht bezien aanvaardbaar is dat wanneer zich een spiegelbeeldige situatie voordoet, daarmee met de bepaling van inkomen als bedoeld in artikel 58 van de WAZ eveneens rekening wordt gehouden. De omstandigheid dat appellant de FOR heeft opgebouwd toen hij nog geen uitkering ingevolge de WAZ ontving, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet relevant. Het standpunt van appellant dat wanneer hij zijn oudedagsreserve had opgebouwd in een pensioenfonds, geen sprake was geweest van winst, leidt evenmin tot een ander oordeel. Appellant heeft zelf gekozen voor een bepaalde vorm van vermogensbeheer zodat de consequenties hiervan voor zijn rekening en risico dienen te blijven.
3. In hoger beroep stelt appellant zich op het standpunt dat het Uwv in het verleden opgebouwde FOR ten onrechte als reële winst beschouwt. De FOR is door appellant opgebouwd nog voor hij een uitkering ingevolge de WAZ is gaan ontvangen. Het zogenaamde profijtbeginsel is niet van toepassing. Het gegeven dat appellant over 2011 verlies heeft geleden, levert in dit geval een bijzondere omstandigheid op die afwijking van het uitgangspunt rechtvaardigt dat fiscaal verantwoorde en vastgestelde nettowinst als inkomen uit arbeid wordt beschouwd. Anders dan de rechtbank aanneemt, is de door appellant gekozen wijze van vermogensbeheer geen vrije keuze geweest maar het gevolg van het gegeven dat appellant als gevolg van zijn ziekte niet meer dan 1225 uur in zijn onderneming werkzaam kon zijn. De bijtelling was een fiscale consequentie. Deze consequentie had
- alhoewel de papieren winst daardoor werd beïnvloed - geen realiteitswaarde omdat er door appellant geen winst was gemaakt.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
Hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd, is een herhaling van de gronden die in bezwaar en in beroep naar voren zijn gebracht.
5.2.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, worden onderschreven. De vrijval van de FOR is een component die tot de fiscale winst in 2011 dient te worden gerekend. Conform vaste rechtspraak - naar welke rechtspraak de rechtbank en het Uwv hebben verwezen - dient die vrijval van de FOR tot de inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 58 van de WAZ te worden gerekend. Evenals in de zaak waarop de uitspraak van de Raad van 30 november 2006 betrekking heeft, die grote gelijkenis vertoont met het voorliggende geval, is er geen aanleiding tot het aannemen van een bijzonder geval dat tot een afwijking aanleiding geeft. Dit lag anders in de uitspraak van de Raad van
19 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:255), waarin de vrijval van de FOR was besteed aan een bancaire lijfrente (met een speciale fiscale voorziening) uit te keren na de voor hem geldende pensioendatum. Alhoewel de Raad sympathie kan opbrengen voor hetgeen appellant ter zitting heeft verklaard, kan die argumentatie evenmin leiden tot het aannemen van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld.
5.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) G.J. van Gendt

NW