Uitspraak
3 december 2014, 14/2495
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de toekenning van een WGA-vervolguitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld vanuit de Werkloosheidswet. Appellant had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar na een melding van verslechtering van zijn gezondheid in 2013, heeft het Uwv vastgesteld dat er geen toegenomen beperkingen waren. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn liesprobleem, waarvoor hij in 2014 is geopereerd, al in 2013 tot toegenomen beperkingen leidde. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berustte. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen aanwijzingen dat de beperkingen van appellant onjuist zijn vastgesteld en de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, zijn medisch geschikt voor appellant. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 11 maart 2016.