ECLI:NL:CRVB:2016:863

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2016
Publicatiedatum
11 maart 2016
Zaaknummer
14/4212 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging WGA-uitkering na medisch onderzoek en herbeoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WGA-uitkering te beëindigen. Appellante, die als schoonmaakster werkte, meldde zich in 2006 ziek vanwege psychische klachten na het overlijden van haar stiefzoon. In 2008 kreeg zij een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na verschillende herbeoordelingen concludeerde het Uwv dat haar arbeidsongeschiktheid was afgenomen. In 2012 werd haar uitkering omgezet naar een WGA-vervolguitkering, maar in 2012 werd haar medegedeeld dat zij geen recht meer had op een WGA-uitkering. Appellante maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit op een zorgvuldig medisch onderzoek berustte. De Raad onderschreef de bevindingen van de verzekeringsarts en de psychiater, die concludeerden dat appellante geen ernstige psychiatrische ziekte had en dat haar klachten niet consistent waren. De Raad vond geen aanleiding voor een medisch deskundigenonderzoek en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de belasting van de voor appellante geselecteerde functies haar belastbaarheid niet overschreed en dat er geen aanknopingspunten waren voor een ander oordeel.

Uitspraak

14/4212 WIA
Datum uitspraak: 11 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
19 juni 2014, 13/3384 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Gurses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gurses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is voor 25 uur per week werkzaam geweest als schoonmaakster. Zij heeft zich op 6 juni 2006 ziek gemeld in verband met psychische klachten na het overlijden van haar stiefzoon. Bij besluit van 3 juli 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 3 juni 2008 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dit besluit berust op een rapport van een verzekeringsarts van het Uwv van 26 juni 2008. In dit rapport heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat bij appellante sprake was van een depressie met vitale kenmerken en een posttraumatische stress-stoornis (PTSS) en te kennen gegeven dat appellante in een toestand verkeerde van intensieve behandeling bij voorlopig onvermogen tot herstelgedrag. In verband hiermee heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellante geen benutbare mogelijkheden had.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling is appellante op 29 juni 2009 opnieuw door een verzekeringsarts van het Uwv gezien. Deze heeft geconcludeerd dat het functioneren van appellante nog steeds sterk passief en weinig gericht was bij tekort schietende coping vanuit onmacht. De eerder vastgestelde diagnoses waren nog steeds van toepassing. De verzekeringsarts heeft de verwachting uitgesproken dat de functionele mogelijkheden op langere termijn wezenlijk zullen toenemen. Bij besluit van 29 juni 2009 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 3 juli 2009 omgezet in een
WGA-vervolguitkering.
1.3.
In 2012 heeft opnieuw een herbeoordeling plaatsgevonden. Hiertoe heeft een verzekeringsarts van het Uwv een expertise ingewonnen bij psychiater G. Venderbos, die op 18 juli 2012 heeft gerapporteerd. Venderbos heeft bij het psychiatrisch onderzoek als zodanig geen relevante afwijkingen gevonden. Uit onderzoek naar de persoonspathalogie komen verschillende aanwijzingen naar voren op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de betrouwbaarheid van de in de anamnese verkregen informatie. Er is sprake van diverse inconsistenties. Daarnaast zijn klachten en beperkingen die appellante claimt op meerdere punten atypisch, zoals enerzijds extreem, maar anderzijds selectief geheugenverlies. De door appellante gepresenteerde klachten geven geen aanleiding tot het aannemen van een ernstige psychiatrische ziekte, maar dienen te worden geïnterpreteerd in het licht van aanpassingsproblematiek aan een complexe sociale situatie. Voor een stemmingsstoornis, PTSS en paniekstoornis met agorafobie zijn onvoldoende aanwijzingen. Volgens de psychiater zijn er geen aanwijzingen voor beperkingen in de rubriek persoonlijk functioneren. Betreffende het sociaal functioneren zijn er aanwijzingen voor beperkingen binnen het aspect eigen gevoelens uiten.
1.4.
Op basis van eigen onderzoek en het rapport van Venderbos heeft de verzekeringsarts op 8 augustus 2012 geconcludeerd dat het klachtenpatroon van appellante geen blijk geeft van interne en externe consistentie. Wel heeft de verzekeringsarts aanleiding gezien tot het aannemen van lichte beperkingen in verband met een aanpassingsstoornis. Appellante is aangewezen op werkzaamheden zonder grote tijdsdruk, met een duidelijke structuur en een overzichtelijke taakstelling en is beperkt in het omgaan met conflicten. De verzekeringsarts heeft deze beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
8 augustus 2012.
1.5.
Arbeidskundig onderzoek heeft vervolgens uitgewezen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante moet worden vastgesteld op 0%. Vervolgens heeft het Uwv appellante bij besluit van 29 augustus 2012 te kennen gegeven dat zij met ingang van
30 oktober 2012 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering.
1.6.
Het door appellante tegen het besluit van 29 augustus 2012 gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 14 mei 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit berust op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv van 6 mei 2013, waarin de bevindingen van de primaire verzekeringsarts geheel worden onderschreven.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank berust het bestreden besluit op een zorgvuldig medisch onderzoek. In de door appellante overgelegde rapporten van
4 februari 2014, 27 februari 2014 en 24 maart 2014 van medisch adviseur G.M.A. Clauwaert en de brief van de psychiater A. Negash van 3 september 2013 hebben de rechtbank geen aanleiding gegeven tot een ander oordeel. Anders dan Clauwaert heeft vermeld komen de conclusies van psychiater Venderbos niet uit de lucht vallen. De door appellante in bezwaar overgelegde brief van haar psychiater J. Wernand van GGZ Centraal van 15 februari 2013 bevat de conclusie dat de depressieve stoornis van appellante in remissie is, dat er sprake is van een acculturatieprobleem, een partner-relatieprobleem en een pijnstoornis. Deze bevindingen sluiten aan bij die van psychiater Venderbos. Aan diens rapport hebben de verzekeringsartsen terecht doorslaggevende betekenis toegekend. Bij dit oordeel heeft de rechtbank meegewogen dat Clauwaert appellante niet zelf heeft gezien en niet zelf beperkingen heeft vastgesteld. De door appellante in beroep aangevoerde fysieke beperkingen acht de rechtbank niet aannemelijk geworden, omdat deze geen steun vinden in de medische gegevens.
2.2.
Mede gelet op de motivering van de arbeidsdeskundige op het formulier ‘Resultaat Functiebeoordeling’ van 16 augustus 2012 heeft de rechtbank ten slotte geoordeeld dat bij de selectie van de voor appellante geschikt te achten functies in voldoende mate rekening is gehouden met de door het Uwv vastgestelde en door de rechtbank onderschreven belastbaarheid van appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante met een beroep op de rapporten van Clauwaert herhaald dat haar toestand niet is veranderd sinds 2008/2009, toen de verzekeringsartsen van het Uwv aannamen dat zij geen benutbare mogelijkheden had. Ten onrechte heeft het Uwv geen aanleiding gevonden voor appellante een urenbeperking vast te stellen. De bevindingen van de verzekeringsartsen van het Uwv sluiten niet aan bij de realiteit. Het in opdracht van het Uwv verrichte onderzoek van psychiater Venderbos is allesbehalve objectief en deskundig te noemen. De voor appellante geselecteerde functies behelzen werkzaamheden die appellante met haar fysieke en psychische beperkingen niet kan uitoefenen.
3.2.
Ten slotte heeft appellante de Raad verzocht een medisch deskundigenonderzoek te doen verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het bestreden besluit op een zorgvuldig medisch onderzoek berust en dat de belasting van de voor appellante geselecteerde functies haar belastbaarheid niet overschrijdt. De voor dit oordeel gegeven motivering wordt onderschreven. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het onderzoek van psychiater Venderbos niet op zorgvuldige en deskundige wijze heeft plaatsgevonden. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsartsen onzorgvuldig zouden hebben gehandeld door hun bevindingen in belangrijke mate op het rapport van Venderbosch te baseren. Dit rapport bevat voldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de belastbaarheid op de datum in geding niet gelijkgesteld kan worden aan de in 2008/2009 door de verzekeringsartsen aangenomen belastbaarheid. In de rapporten van Clauwaert heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. Bij dit oordeel heeft de rechtbank terecht meegewogen dat Clauwaert appellante niet zelf heeft onderzocht.
4.2.
Voor het gelasten van een onderzoek door een medisch deskundige is geen aanleiding.
4.3.
Wat in 4.1 en 4.2 is overwogen leidt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.S.E.S. Umans

HD