ECLI:NL:CRVB:2016:857

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
10 maart 2016
Zaaknummer
13/5576 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van betrokkene

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de aanvraag van betrokkene voor een WIA-uitkering, waarbij het Uwv in eerdere besluiten had vastgesteld dat betrokkene niet in aanmerking kwam voor een uitkering vanwege een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat betrokkene op 16 november 2010 niet in staat was om arbeid te verrichten, en het Uwv opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van betrokkene.

De Centrale Raad heeft de bevindingen van deskundigen, waaronder psychiater dr. P. Naarding en internist-endocrinoloog prof. dr. C.J.M. Lips, in overweging genomen. Beide deskundigen concludeerden dat betrokkene, gezien haar medische geschiedenis, niet in staat was om professionele werkzaamheden uit te voeren. De Raad oordeelde dat het Uwv bij het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene moet uitgaan van de conclusie dat zij op de datum in geding niet in staat was om arbeid te verrichten. Dit betekent dat betrokkene in aanmerking dient te komen voor een WIA-uitkering met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en droeg het Uwv op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 58,-. De uitspraak werd openbaar gedaan en is ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.

Uitspraak

13/5576 WIA
Datum uitspraak: 19 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 september 2013, 12/3034 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het rapport van 25 september 2013 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Betrokkene heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2014. Appellant heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot
[naam echtgenoot betrokkene].
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft de psychiater dr. P. Naarding benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Drs. J. Smeets, arts in opleiding tot psychiater en psychiater Naarding hebben bij rapport van 20 mei 2015 over hun bevindingen verslag uitgebracht, waarop vervolgens door beide partijen is gereageerd.
Met de brief van 19 augustus 2015 heeft Naarding een nadere reactie ingezonden.
Appellant heeft hierop gereageerd met een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 september 2015.
Met toestemming van partijen is bepaald dat verdere behandeling van de zaak ter zitting achterwege kan blijven, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 augustus 2012 (AWB 11/1335) en naar de aangevallen uitspraak voor een uitvoerige weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, volstaat de Raad met het volgende.
1.2.
Bij besluit van 29 oktober 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor betrokkene met ingang van 16 november 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet arbeid en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
1.3.
Bij besluit van 12 april 2011 heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 29 oktober 2010 ongegrond verklaard.
2.1.
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 april 2011. De rechtbank heeft aanleiding gezien betrokkene te laten onderzoeken door de deskundige internist-endocrinoloog prof. dr. C.J.M. Lips. De deskundige heeft in het rapport van 12 februari 2012 verslag gedaan van zijn bevindingen. Lips heeft geconcludeerd dat de voorgeschiedenis van betrokkene, de depressies, de ziekte van Graves (een schildklieraandoening) en externe bedreigende omstandigheden hebben geleid tot een complex van klachten dat wijst op de aanwezigheid van een posttraumatisch stress syndroom (PTSS). Lips is van mening dat betrokkene gelet op haar medische geschiedenis op 16 november 2010 niet in staat was om professionele werkzaamheden uit te voeren, zeker niet voor 30 uur per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 21 februari 2012 gerapporteerd zich niet met de bevindingen van Lips te kunnen verenigen. Lips heeft hierop in een brief aan de rechtbank van 26 maart 2012 nogmaals onderstreept dat er sprake kan zijn van een verband tussen de schildklieraandoening en de psychische klachten van betrokkene.
2.2.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 2 augustus 2012 het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het besluit van 12 april 2011 vernietigd en bepaald dat appellant opnieuw op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 29 oktober 2010 moet beslissen. Bij haar oordeel heeft de rechtbank de deskundige Lips gevolgd in zijn opvatting dat betrokkene op
16 november 2010 niet in staat was professionele werkzaamheden uit te voeren en daarmee dat zij niet conform de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 oktober 2010 voor werk belastbaar was.
2.3.
Naar aanleiding van de in 2.2 vermelde uitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in verband met stressgevoeligheid en energetische klachten op 18 oktober 2012 de FML op een aantal aspecten van het persoonlijk en sociaal functioneren nader aangescherpt en een urenbeperking vastgesteld van vier uur per dag, twintig uur per week. Deze aanpassing heeft evenwel niet geleid tot een relevante verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene, zodat appellant de weigering van de uitkering bij het besluit van
2 november 2012 (bestreden besluit) heeft gehandhaafd.
2.4.
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant de uitspraak van 2 augustus 2012 niet in acht heeft genomen. Lips heeft immers overwogen dat betrokkene niet in staat is om toen en nu professionele werkzaamheden uit te voeren. Door betrokkene toch in staat te achten gedurende twintig uur per week bepaalde arbeid te verrichten, is appellant voorbij gegaan aan de conclusie van de deskundige. De rechtbank heeft benadrukt dat appellant bij het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar ervan uit dient te gaan dat betrokkene op datum in geding niet in staat was om arbeid te verrichten.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en onder verwijzing naar een verzekeringsgeneeskundig rapport van 25 september 2013 betoogd dat betrokkene in staat moet worden geacht tot het verrichten van werkzaamheden.
3.2.
Ten behoeve van zijn oordeelsvorming heeft de Raad psychiater Naarding als nadere deskundige benoemd. Aan deze deskundige is gevraagd of appellant de in verband met de psychische klachten aangenomen beperkingen juist heeft vastgesteld. Hierbij is erop gewezen dat gelet op het door Lips aan de rechtbank uitgebrachte advies zich daarbij ook de vraag voordoet of de psychische klachten mede op grond van de schildklierklachten van betrokkene kunnen worden verklaard.
3.3.
Naarding heeft betrokkene op 14 april 2015 onderzocht en zijn bevindingen neergelegd in het rapport van 20 mei 2015. Naarding heeft zich volledig achter het oordeel van Lips geschaard over de belastbaarheid van betrokkene en dit oordeel gehandhaafd in de brief van
19 augustus 2015, als reactie op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 juni 2015. Appellant heeft vervolgens met verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 september 2015 het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd en geen aanleiding gezien de FML van 18 oktober 2012 bij te stellen.
3.4.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Zij heeft, als in beroep, haar opvatting gegeven dat zij nu en rond de datum in geding niet in staat is (geweest) professionele werkzaamheden te verrichten en ter nadere onderbouwing gewezen op de brief van 26 maart 2012 van Lips.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De discussie tussen partijen heeft zich in hoger beroep toegespitst op de vraag of de rechtbank bij de aangevallen uitspraak terecht heeft geoordeeld dat betrokkene op
16 november 2010 niet in staat was om arbeid te verrichten.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Daarvoor is nodig dat het uitgebrachte deskundigenrapport blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek en inzichtelijk en consistent is.
4.3.
Het door Naarding uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De door Naarding gegeven motivering is overtuigend. Hij schaart zich kort gezegd achter de conclusies van Lips. Uit beide deskundigenrapporten volgt dat betrokkene niet in staat is om professionele werkzaamheden uit te voeren. Naarding heeft vastgesteld dat er op 16 november 2010 sprake is geweest van een psychische stoornis door een somatische aandoening, te weten de ziekte van Graves. In het rapport is gewezen op de samenhang die er bij de ziekte van Graves bestaat tussen psychische klachten en lichamelijke klachten, ongeacht de gemeten laboratoriumwaarde-uitslagen of de gemeten status van de werking van de schildklier. De uit de ziekte van Graves mogelijk voortvloeiende symptomen en klachten met betrekking tot het beloop en de door betrokkene benoemde lichamelijke en psychische klachten gedurende de gehele periode vanaf 2008 komen overeen met gangbare inzichten en de DSM-criteria. Naarding kan zich geheel vinden in de conclusie van Lips dat appellant toen niet en nu niet in staat was om professionele werkzaamheden uit te voeren. Verder heeft Naarding nog vermeld welke onderdelen in de FML van 18 oktober 2012 met terugwerkende kracht bijgesteld moeten worden.
4.4.
Uit de onderzoeksbevindingen en conclusies van zowel Lips als Naarding blijkt dat de artsen van het Uwv per de datum in geding zijn uitgegaan van een onjuist beeld van de belastbaarheid van betrokkene en dat betrokkene veel meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. De door appellant tegen de bevindingen van deze door de rechtbank en de Raad benoemde deskundigen ingebrachte bezwaren geven, gelet op hetgeen is overwogen in 4.3, geen aanleiding om het oordeel van de deskundigen niet te volgen. Dat leidt tot de conclusie dat de naar aanleiding van de in 2.2 genoemde uitspraak aangepaste FML van 18 oktober 2012 geen juiste beschrijving bevat van de beperkingen van betrokkene voor het verrichten van arbeid op 16 november 2010. Het bestreden besluit berust dus niet op een deugdelijke medische grondslag.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.3 en 4.4 is overwogen, volgt dat de rechtbank terecht het bestreden besluit heeft vernietigd en het Uwv terecht opdracht heeft gegeven om een nieuw besluit te nemen met in achtneming van hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen. Met name onderschreven wordt het oordeel van de rechtbank, dat het Uwv bij het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar ervan uit dient te gaan dat betrokkene op datum in geding niet in staat was om arbeid te verrichten. Dat betekent dat betrokkene in aanmerking dient te worden gebracht voor een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Het Uwv zal een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen, met inachtneming van hetgeen in 4.5 is overwogen. Met het oog op een voortvarende afdoening ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen beslissing op bezwaar slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad.
5. Er is aanleiding appellant te veroordelen tot vergoeding van de kosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 58,- aan reiskosten in hoger beroep (reiskosten
Hilversum-Utrecht en de reiskosten Hilversum-Apeldoorn in verband met bezoek aan de deskundige).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze
uitspraak en bepaalt dat tegen het nieuwe besluit slechts beroep bij de Raad kan worden
ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 58,-;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 478,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en R.E. Bakker en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2016.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) W. de Braal

TM