ECLI:NL:CRVB:2016:840

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
10 maart 2016
Zaaknummer
13/401 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Utrecht en de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. K.M. van Dijk-Opstal, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van 11 december 2012 en 21 augustus 2014, die betrekking hadden op zijn WIA-uitkering. In een tussenuitspraak van 31 juli 2015 werd al een overzicht gegeven van de relevante feiten en werd de juistheid van de medische beperkingen die aan de besluiten van 26 maart 2012 en 5 februari 2014 ten grondslag lagen, onderschreven. De Raad oordeelde dat de functies die aan appellant werden voorgehouden, met uitzondering van de functie van machinaal metaalbewerker, niet te belastend waren voor hem.

De Raad concludeerde dat het wegvallen van de functie van machinaal metaalbewerker geen invloed had op de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit van 26 maart 2012. De functies van administratief medewerker, productiemedewerker textiel en samensteller kunststof en rubberindustrie werden als passend aangemerkt. Het hoger beroep tegen de eerste aangevallen uitspraak werd afgewezen, en de Raad oordeelde dat er geen grond was voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding.

Daarnaast werd het verzoek van appellant om het Uwv te veroordelen in de proceskosten in de tweede zaak toegewezen, omdat het Uwv bij besluit van 9 december 2015 alsnog volledig tegemoet was gekomen aan appellant. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 3.129,-, inclusief kosten van rechtsbijstand en reiskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.E. Bakker als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 4 maart 2016.

Uitspraak

13/401 WIA, 14/4889 WIA
Datum uitspraak: 4 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
11 december 2012, 12/1412 (aangevallen uitspraak 1) en tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 augustus 2014, 14/1107 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.M. van Dijk-Opstal hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraken 1 en 2.
De Raad heeft, na gevoegde behandeling van de zaken op de zitting van 19 juni 2015, tussenuitspraak gedaan op 31 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2586).
Het Uwv heeft een besluit van 28 september 2015 ingezonden.
Appellant heeft een reactie ingezonden.
Het Uwv heeft vervolgens een besluit van 9 december 2015 ingezonden, waarna appellant het hoger beroep in zaak 14/4889 heeft ingetrokken en heeft verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Het hoger beroep in zaak 13/401 is gehandhaafd.
De Raad heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege kan worden gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. In de tussenuitspraak van 31 juli 2015 is een overzicht gegeven van de van belang zijnde feiten, waarnaar wordt verwezen. De Raad heeft in de tussenuitspraak de juistheid van de aan de besluiten van 26 maart 2012 en 5 februari 2014 ten grondslag liggende medische beperkingen onderschreven en geoordeeld dat de aan appellant voorgehouden functies, behoudens de functie van machinaal metaalbewerker (draadweefster/nadenlegger, SBC-code 264122), voor hem niet te belastend zijn.
2. Het wegvallen van de functie van machinaal metaalbewerker heeft geen invloed op de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit van 26 maart 2012. De aan dat besluit ten grondslag liggende functies van administratief medewerker (SBC-code 315090), productiemedewerker textiel (SBC-code 272043) en samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130) zoals deze zijn toegelicht in het arbeidskundig rapport van 22 maart 2012 zijn, gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, terecht door de rechtbank als passend aangemerkt. Wat appellant na de tussenuitspraak over zijn arbeidsbelasting heeft aangevoerd, kan hem met betrekking tot het besluit van 26 maart 2012 niet baten. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 slaagt niet. Die uitspraak zal worden bevestigd. Gelet op dit oordeel is er in deze zaak geen grond voor een veroordeling van het Uwv tot vergoeding van door appellant geleden schade.
3. Het verzoek van appellant om het Uwv te veroordelen in de proceskosten in zaak 14/4889 komt, gelet op artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, voor inwilliging in aanmerking, aangezien het Uwv bij besluit van 9 december 2015 alsnog volledig is tegemoet gekomen aan appellant. Als te vergoeden proceskosten wordt een bedrag in aanmerking genomen van € 3.129,-, bestaande uit kosten van rechtsbijstand in beroep (beroepschrift en zitting) tot een bedrag van € 992,-, en in hoger beroep (beroepschrift, zitting en reactie op nieuw besluit) tot een bedrag van € 1.240,-, en daarnaast in hoger beroep gemaakte reiskosten door appellant tot een bedrag van € 3,14 en de als redelijk gemaakte kosten aan te merken kosten van het uitgebrachte rapport van Lechnerconsult van € 893,86.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak 1;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.129,-.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en J.S. van der Kolk en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) D. van Wijk
IvR