Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak 1;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.129,-.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Utrecht en de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. K.M. van Dijk-Opstal, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van 11 december 2012 en 21 augustus 2014, die betrekking hadden op zijn WIA-uitkering. In een tussenuitspraak van 31 juli 2015 werd al een overzicht gegeven van de relevante feiten en werd de juistheid van de medische beperkingen die aan de besluiten van 26 maart 2012 en 5 februari 2014 ten grondslag lagen, onderschreven. De Raad oordeelde dat de functies die aan appellant werden voorgehouden, met uitzondering van de functie van machinaal metaalbewerker, niet te belastend waren voor hem.
De Raad concludeerde dat het wegvallen van de functie van machinaal metaalbewerker geen invloed had op de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit van 26 maart 2012. De functies van administratief medewerker, productiemedewerker textiel en samensteller kunststof en rubberindustrie werden als passend aangemerkt. Het hoger beroep tegen de eerste aangevallen uitspraak werd afgewezen, en de Raad oordeelde dat er geen grond was voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding.
Daarnaast werd het verzoek van appellant om het Uwv te veroordelen in de proceskosten in de tweede zaak toegewezen, omdat het Uwv bij besluit van 9 december 2015 alsnog volledig tegemoet was gekomen aan appellant. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 3.129,-, inclusief kosten van rechtsbijstand en reiskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.E. Bakker als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 4 maart 2016.