ECLI:NL:CRVB:2016:836
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen terugvorderingsbesluit en aflossingscapaciteit Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de herziening van zijn WW-uitkering en de terugvordering van te veel betaalde uitkering. Appellant had zijn hoger beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die zijn beroep tegen de besluiten van het Uwv niet-ontvankelijk had verklaard omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De rechtbank had ook het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij het Uwv de aflossingscapaciteit van appellant had vastgesteld op € 102,83 per maand.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellant niet tijdig gronden tegen het terugvorderingsbesluit had ingediend, waardoor hij terecht niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het Uwv op goede gronden de aflossingscapaciteit heeft vastgesteld. Appellant heeft niet aangetoond dat de berekening van de aflossingscapaciteit onjuist is. De Raad heeft ook geoordeeld dat de rechtbank terecht geen uitstel heeft verleend voor de zitting, aangezien het verzoek om uitstel ongemotiveerd was en er geen aanleiding was om de zitting uit te stellen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.