In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn Ziektewet (ZW)-uitkering te beëindigen. Appellant, die als uitzendkracht werkzaam was als stackerdraaier, meldde zich ziek na twee steekverwondingen en was van 8 tot 15 juni 2013 opgenomen in het ziekenhuis. Het Uwv besloot op 4 september 2013 dat appellant vanaf 23 augustus 2013 geen recht meer had op ZW-uitkering, omdat hij niet was verschenen op het spreekuur. Na bezwaar werd dit besluit in eerste instantie ongegrond verklaard, maar later, op 7 november 2013, werd appellant alsnog medegedeeld dat hij geen recht meer had op ZW-uitkering omdat hij geen beperkingen meer had om zijn werk uit te voeren. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen deze beslissing ongegrond, maar vernietigde het besluit van 7 november 2013 en droeg het Uwv op een nieuwe beslissing te nemen.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was, omdat er geen rekening was gehouden met zijn medicijngebruik en psychische klachten, waaronder PTSS. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld. De Raad oordeelde dat het onderzoek niet onzorgvuldig was, omdat de artsen van het Uwv voldoende informatie hadden verzameld en de relevante medische gegevens in hun beoordeling hadden meegenomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de proceskosten, die alsnog aan appellant werden toegewezen. De totale proceskostenveroordeling bedraagt € 2.184,33, en het Uwv moet het griffierecht van € 122,- vergoeden.