ECLI:NL:CRVB:2016:808

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
14-4089 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beëindiging van ziekengeld op basis van WAO-beoordeling en medische geschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn ziekengeld op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant, die in de verpakkingsindustrie werkte, is sinds 2002 arbeidsongeschikt door depressieve klachten en fysieke klachten. Na een herziening van zijn WAO-uitkering in 2005, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 25 tot 35%, werd deze opnieuw herzien in 2006 naar 80 tot 100% na een nieuwe ziekmelding. In 2013 werd zijn uitkering opnieuw herzien naar 25 tot 35% op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door een verzekeringsarts was opgesteld. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard door het Uwv.

De rechtbank Overijssel heeft in twee aangevallen uitspraken geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat de door appellant ingebrachte medische gegevens niet voldoende waren om aan te tonen dat zijn beperkingen niet correct waren beoordeeld. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische beperkingen zijn onderschat en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn medicatiegebruik en gedragsproblemen. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraken bevestigd en geoordeeld dat de bestreden besluiten op een afdoende medische grondslag berusten. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om een deskundige in te schakelen en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het ziekengeld van appellant terecht is beëindigd.

Uitspraak

14/4089 WAO en 14/6997 ZW
Datum uitspraak: 9 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
13 juni 2014 (aangevallen uitspraak 1) en 11 november 2014, 14/640 en 14/1803 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Appellant heeft een aantal medische rapporten en brieven ingezonden waarop door het Uwv is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 27 januari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan en in aanwezigheid van E. Battaloglu als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is operator geweest in de verpakkingsindustrie en is op 24 oktober 2002 uitgevallen wegens depressieve klachten, alsmede hand- en rugklachten. Na afloop van de wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Met ingang van 18 december 2005 is de uitkering van appellant herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% omdat hij geschikt werd geacht passende functies te verrichten. Die herziening is bij uitspraak van de Raad van 11 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7501, onherroepelijk geworden.
1.2.
Naar aanleiding van een nieuwe ziekmelding van appellant wegens toegenomen psychische klachten, rug- en beenklachten, is de WAO-uitkering met ingang van 29 november 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3.
In het kader van een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft
dr. J.H.M. van Laarhoven, psychiater te Tilburg, appellant op verzoek van het Uwv onderzocht en op 29 november 2012 rapport uitgebracht, waarin is vermeld dat er bij appellant geen bezwaar is tegen re-integratie in loonvormende arbeid. Na nader verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft een regionaal stafverzekeringsarts op 20 februari 2013 in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) arbeidsbeperkingen voor appellant vastgelegd. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens geconcludeerd dat appellant, gelet op deze FML, in staat is passend werk te doen, resulterend in een verlies aan verdienvermogen van 25 tot 35%. Bij besluit van 25 maart 2013 is de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellant herzien en met ingang van 1 juni 2013 gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij besluit van 4 december 2013 (bestreden besluit 1) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 maart 2013, na onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. Vanuit de situatie dat appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich met ingang van 9 december 2013 ziek gemeld wegens toegenomen psychische klachten en schouder- en rugklachten. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv appellant bij besluit van 8 januari 2014 geschikt geacht voor een van de in het kader van zijn WAO-aanspraken geduide functies en het ziekengeld met ingang van 13 januari 2014 beëindigd. Na onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv bij besluit van 11 juni 2014 (bestreden besluit 2) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 januari 2014 ongegrond verklaard.
3.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht, waarbij het Uwv een in 2009 verrichte expertise van
prof. dr. R.J. van den Bosch heeft bestudeerd en een psychiatrische expertise van
dr. Van Laarhoven heeft betrokken. Volgens de rechtbank heeft het Uwv op juiste gronden vastgesteld dat appellant niet verdergaand beperkt is dan in de opgestelde FML is weergegeven. De door appellant in geding gebrachte medische verklaringen uit Turkije en van psychiater Schuthof van 20 augustus 2013 bieden geen objectiveerbare gegevens die aantonen dat bij appellant sprake is van verdergaande beperkingen. Niet is gebleken dat medicatiegebruik door appellant of agressieve uitingen van hem zijn onderschat. De rechtbank heeft de geduide functies, gelet op de FML, passend geoordeeld.
3.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen reden gezien de bevindingen van de artsen van het Uwv voor onjuist te houden. De verzekeringsartsen hebben appellant op het spreekuur gezien, de in het dossier aanwezige medische gegevens bestudeerd en informatie ingewonnen bij behandelend psychiater Schuthof. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gereageerd op het door appellant ingezonden rapport van psychiater Zecher Enahoro van 25 juli 2014. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv appellant terecht in staat heeft geacht met ingang van 13 januari 2014 weer passende arbeid te verrichten zodat hij met ingang van die datum geen recht heeft op ziekengeld.
4. In hoger beroep heeft appellant in beide zaken - samengevat - aangevoerd dat uit de door hem ingebrachte medische gegevens van behandelaren in Nederland en Turkije voldoende blijkt dat de rechtbank en het Uwv zijn psychische beperkingen hebben onderschat en dat het medicatiegebruik evenals zijn depressief/agressief gedrag onvoldoende in zijn arbeidsmogelijkheden is meegewogen. Gelet op de tegenstrijdige opvattingen van de artsen van het Uwv en zijn behandelen verzoekt appellant om een deskundige in te schakelen. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Op grond van artikel 36 van de WAO wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering herzien wanneer degene, aan wie zij is toegekend, voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt. Het Uwv heeft op basis van de rapporten van psychiater Van Laarhoven van
14 november 2012 en van stafverzekeringsarts Lemmers van 6 december 2012 geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een persoonlijkheidsstoornis zonder een ernstig psychiatrisch beeld en dat appellant belastbaar is voor arbeid. Daarbij heeft de verzekeringsarts gewezen op het in 2009 uitgebrachte rapport door prof. Van den Bosch. In dat rapport werd geconcludeerd tot een dysthyme stoornis en aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis, waarbij die deskundige evenmin aanleiding zag te oordelen dat de psychische beperkingen in de weg stonden aan het verrichten van werkzaamheden, verbonden aan de toen door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Dit verzekeringsgeneeskundig standpunt, dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is onderschreven en in beroep en hoger beroep is gehandhaafd, wordt gevolgd. De rapporten van de verzekeringsartsen zijn op basis van eigen medisch onderzoek en uitgebrachte expertises zorgvuldig tot stand gekomen en afdoende gemotiveerd.
5.2.
De door appellant ingebrachte medische gegevens leiden niet tot een ander oordeel. De huisarts vermeldt in zijn informatie van 23 juli 2013 als grootste probleem de gestoorde agressieregulatie van appellant. Uit het huisartsenjournaal, dat de periode vanaf 1993 beslaat, en de daarbij opgenomen medische correspondentie, blijkt dat de agressieregulatieproblematiek al langjarig speelt en zich herhaaldelijk heeft voorgedaan. De verklaring van de specialist van het staatsziekenhuis te Aksaray, Turkije, van 3 juli 2013 betreffende een behandeling voor depressieve episoden en gedragsstoornissen geeft geen ander beeld dan reeds bekend was. Datzelfde geldt voor het verslag van 20 augustus 2013 van de intake bij de Tender door psycholoog Meuleman en psychiater Schuthof, die een toename van klachten vermelden nadat appellant in verband met zijn uitkering terug kwam uit Turkije. Eerst in rapporten in 2014 en 2015 wordt melding gemaakt van toenemende decompensatie, symptomen van een zware depressie met suïcidegedachten (psychiater Zecher Enahoro,
25 juli 2014), een psychiatrische opname van 20 januari 2015 tot 17 februari 2015 wegens suïcidaliteit en psychotische belevingen (brief psychiater Van Egmond-Van Es van 3 maart 2015) en opnieuw een suïcidepoging (informatie van psychiater Schuthof aan het Uwv van
22 september 2015). De hier weergegeven gegevens betreffen alle informatie die betrekking hebben op perioden na de hier in geding zijnde herziening van de WAO per 1 juni 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt dan ook gevolgd in zijn reacties, vermeld in de rapporten van 15 oktober 2014, 22 april 2015 en 28 oktober 2015, dat in de nadere gegevens geen aanleiding wordt gevonden over de datum in geding tot een andere beoordeling te komen.
5.3.
Het Uwv wordt eveneens gevolgd in het standpunt dat de gezondheidssituatie van appellant met ingang van 13 april 2014 weer zodanig was dat hij geschikt was een van de in het kader van de WAO-beoordeling geduide functies te verrichten. De medische gegevens bieden geen aanknopingspunten dat appellant toen niet in staat was die werkzaamheden te doen. Met verwijzing naar wat in 5.2 is overwogen kunnen de nadere medische gegevens die in 2014 en 2015 bekend zijn geworden daaraan niet afdoen, zoals terecht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 17 april 2015 en 30 oktober 2015 is vermeld.
5.4.
Uit 5.1 tot en met 5.3 moet worden geconcludeerd dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de bestreden besluiten op een afdoende medische grondslag berusten. Er is geen aanleiding om een deskundige in te schakelen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 20 februari 2013, is er geen aanleiding de passendheid van de geduide functies bij de WAO-beoordeling voor onjuist te houden. Voorts moet de conclusie zijn dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het ziekengeld terecht is beëindigd. De hoger beroepen slagen niet.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) J.W.L. van der Loo

RB