ECLI:NL:CRVB:2016:808
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beëindiging van ziekengeld op basis van WAO-beoordeling en medische geschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn ziekengeld op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant, die in de verpakkingsindustrie werkte, is sinds 2002 arbeidsongeschikt door depressieve klachten en fysieke klachten. Na een herziening van zijn WAO-uitkering in 2005, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 25 tot 35%, werd deze opnieuw herzien in 2006 naar 80 tot 100% na een nieuwe ziekmelding. In 2013 werd zijn uitkering opnieuw herzien naar 25 tot 35% op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door een verzekeringsarts was opgesteld. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard door het Uwv.
De rechtbank Overijssel heeft in twee aangevallen uitspraken geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat de door appellant ingebrachte medische gegevens niet voldoende waren om aan te tonen dat zijn beperkingen niet correct waren beoordeeld. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische beperkingen zijn onderschat en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn medicatiegebruik en gedragsproblemen. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraken bevestigd en geoordeeld dat de bestreden besluiten op een afdoende medische grondslag berusten. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om een deskundige in te schakelen en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het ziekengeld van appellant terecht is beëindigd.