ECLI:NL:CRVB:2016:799

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
8 maart 2016
Zaaknummer
14/6014 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beëindiging van de WAO-uitkering en terugvordering van uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn WAO-uitkering door het Uwv en de terugvordering van een bedrag van € 4.145,27. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 maart 2016 uitspraak gedaan. Appellant was van 20 november 2010 tot 23 november 2011 in Suriname en werd op Schiphol aangehouden. Het Uwv had de uitkering beëindigd op grond van de veronderstelling dat appellant zich had onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een straf. Appellant heeft verzocht om terug te komen op eerdere besluiten van het Uwv, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen omdat er geen nieuwe feiten (nova) waren die aanleiding gaven tot herziening. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat het niet aannemelijk was dat appellant niet op de hoogte was van de reden van zijn detentie op 23 november 2011, en dat het Uwv het herzieningsverzoek op goede gronden had afgewezen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/6014 WAO
Datum uitspraak: 2 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
6 oktober 2014, 14/1919 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.N.R. Nasrullah, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft appellant nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.M. Timmer, kantoorgenoot van mr. Nasrullah. Het Uwv is
- met bericht - niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluiten van 30 november 2011 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) beëindigd met ingang van
31 augustus 2011 en een bedrag van € 4.145,27 van appellant teruggevorderd. Aan die besluiten ligt ten grondslag dat appellant zich heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een straf.
1.2.
Bij besluit van 18 januari 2012 heeft verweerder de WAO-uitkering van appellant met ingang van 3 januari 2012 weer betaalbaar gesteld.
1.3.
Bij besluit van 10 juli 2012 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten 30 november 2011 en 18 januari 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Het tegen het besluit van 10 juli 2012 ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 31 januari 2013 kennelijk ongegrond verklaard. Het tegen die uitspraak ingestelde verzet is door de rechtbank bij uitspraak van 8 augustus 2013 ongegrond verklaard.
1.4.
Appellant heeft het Uwv verzocht terug te komen op de besluiten van 30 november 2011 en 18 januari 2012. Bij besluit van 22 augustus 2013 heeft het Uwv dat verzoek afgewezen omdat er geen nova in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zouden zijn.
1.5.
Bij besluit van 24 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 22 augustus 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv overwogen dat appellant redelijkerwijs geacht moet worden op de hoogte te zijn van de correspondentie en de besluitvorming van het CJIB, die ten grondslag liggen aan de besluiten van 30 november 2011 en 18 januari 2012.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant op 23 november 2011 is aangehouden en vervolgens in detentie is genomen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat appellant door de autoriteiten op 23 november 2011 niet op de hoogte is gesteld van de reden van zijn detentie. Appellant had daarom zijn argumenten, die verband houden met die detentie kunnen aanvoeren in de bezwaarprocedures tegen de besluiten van 30 november 2011 en
18 januari 2012. Nu appellant thans geen andersoortige argumenten aanvoert heeft het Uwv terecht onder toepassing van artikel 4:6 van de Awb de herzieningsverzoeken van appellant afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij tijdens zijn detentie wel wist waarom hij gedetineerd was, maar dat hij niet over alle CJIB-correspondentie beschikte, zodat hij zich niet kon verweren tegen het verwijt dat hij zich onttrokken zou hebben aan de tenuitvoerlegging van een straf.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Appellant is van 20 november 2010 tot 23 november 2011 in Suriname verbleven. Bij vonnis van 9 juni 2009 van de politierechter te Rotterdam is appellant bij verstek veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 80 uur. Aangezien de reclassering geen contact met appellant kon krijgen en appellant niet ingeschreven stond in de Gemeentelijke Basisadministratie is de taakstraf, rekeninghoudend met het voorarrest, eind augustus 2011 omgezet in 40 dagen vervangende hechtenis. De omzetting is niet in persoon aan appellant betekend, omdat geen actueel adres van appellant bekend was. Bij terugkeer uit Suriname op 23 november 2011 is appellant op Schiphol aangehouden en heeft hij aansluitend de vervangende hechtenis uitgezeten.
4.2.
Door de uitspraak van de rechtbank van 31 januari 2013 staat in rechte vast dat het beroep tegen de besluiten van 30 november 2011 en 18 januari 2012 niet-ontvankelijk is.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat het verzoek van appellant om van die besluiten terug te komen beoordeeld dient te worden in het kader van artikel 4:6 van de Awb. Het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in dat artikel wordt onderschreven. Niet aannemelijk is dat appellant niet op
23 november 2011 dan wel zeer kort daarna op de hoogte is gesteld van de reden van zijn detentie. Dat appellant op dat moment nog niet over alle CJIB-stukken beschikte doet daar niet aan af. Het Uwv heeft het herzieningsverzoek op goede gronden afgewezen. De vraag of appellant zich inderdaad heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een straf kan - wat daar verder ook van zij - nu niet meer aan de orde komen.
4.4.
De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) N. Veenstra

TM