ECLI:NL:CRVB:2016:792
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- O.L.H.W.I. Korte
- J.F. Bandringa
- P.W. van Straalen
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens verzwegen inkomsten uit werkzaamheden en de rechtmatigheid van het onderzoek door de gemeente
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 15 december 1999 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstand zien intrekken door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een melding dat de appellant zwart zou werken in een supermarkt. De Dienst Werk en Inkomen (DWI) voerde een onderzoek uit, dat bestond uit dossieronderzoek en waarnemingen in de supermarkt. De appellant werd negen keer aangetroffen tijdens openingstijden en had gesprekken met DWI-medewerkers.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat er geen redelijke grond was voor het onderzoek en dat de waarnemingen een inbreuk op zijn privéleven vormden. De Raad oordeelde echter dat het college bevoegd was om onderzoek in te stellen en dat de inbreuk op het privéleven gerechtvaardigd was in het kader van het tegengaan van misbruik van sociale uitkeringen. De Raad concludeerde dat de appellant de inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden in de supermarkt, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstand.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht had besloten de bijstand van de appellant in te trekken, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsgerechtigden en de bevoegdheid van gemeenten om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van verstrekte bijstand.