ECLI:NL:CRVB:2016:791
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- O.L.H.W.I. Korte
- J.F. Bandringa
- P.W. van Straalen
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet gemelde inkomsten uit taarten bakken en verkopen
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering van appellante, die sinds 31 mei 2007 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante had zich in 2009 aangemeld voor een traject om een bedrijf te starten in de verkoop van zelfgemaakte taarten, maar heeft dit traject niet afgemaakt. Naar aanleiding van anonieme tips dat zij taarten zou bakken en verkopen, heeft de gemeente Eindhoven een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat appellante op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht zonder dit te melden aan het college, wat resulteerde in de intrekking van haar bijstand per 8 november 2010 en een terugvordering van € 30.840,01 over de periode van 8 november 2010 tot en met 31 oktober 2012.
De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. Appellante stelde dat zij geen op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht en dat de terugvordering disproportioneel was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de onderzoeksresultaten voldoende bewijs boden voor de conclusie dat appellante in de beoordelingsperiode op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om aannemelijk te maken dat zij recht had op bijstand, wat zij niet had gedaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af.