ECLI:NL:CRVB:2016:76
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van het dagelijks bestuur om aanvraag bijstandsverlening buiten behandeling te stellen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 20 januari 2013 samen met zijn toenmalige partner een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Tijdens het meldingsgesprek op 24 januari 2013 verklaarde appellant dat hij sinds 2010 in het bedrijf van zijn broer had gewerkt zonder arbeidscontract en dat dit bedrijf inmiddels failliet was. Hij gaf aan pas later te hebben ontdekt dat het om zwart werk ging. Het dagelijks bestuur verzocht appellant om een overzicht van zijn verdiende inkomsten, maar appellant voldeed niet aan de verzoeken om aanvullende gegevens. Op 22 maart 2013 besloot het dagelijks bestuur de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellant niet alle benodigde gegevens had aangeleverd. Dit besluit werd later door het dagelijks bestuur bevestigd in een bestreden besluit op 11 september 2013.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het hem niet kon worden verweten dat hij de gevraagde stukken niet tijdig had ingediend. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het dagelijks bestuur bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellant niet de benodigde objectieve en verifieerbare gegevens had overgelegd die inzicht gaven in zijn financiële situatie. De Raad bevestigde dat de enkele verklaring van appellant over het zwart werken niet voldoende was om de aanvraag te kunnen beoordelen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.