ECLI:NL:CRVB:2016:76

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
14/2232 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het dagelijks bestuur om aanvraag bijstandsverlening buiten behandeling te stellen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 20 januari 2013 samen met zijn toenmalige partner een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Tijdens het meldingsgesprek op 24 januari 2013 verklaarde appellant dat hij sinds 2010 in het bedrijf van zijn broer had gewerkt zonder arbeidscontract en dat dit bedrijf inmiddels failliet was. Hij gaf aan pas later te hebben ontdekt dat het om zwart werk ging. Het dagelijks bestuur verzocht appellant om een overzicht van zijn verdiende inkomsten, maar appellant voldeed niet aan de verzoeken om aanvullende gegevens. Op 22 maart 2013 besloot het dagelijks bestuur de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellant niet alle benodigde gegevens had aangeleverd. Dit besluit werd later door het dagelijks bestuur bevestigd in een bestreden besluit op 11 september 2013.

In hoger beroep voerde appellant aan dat het hem niet kon worden verweten dat hij de gevraagde stukken niet tijdig had ingediend. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het dagelijks bestuur bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellant niet de benodigde objectieve en verifieerbare gegevens had overgelegd die inzicht gaven in zijn financiële situatie. De Raad bevestigde dat de enkele verklaring van appellant over het zwart werken niet voldoende was om de aanvraag te kunnen beoordelen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/2232 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
12 maart 2014, 13/8373 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek te Lisse (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. de Jongh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jongh. Het dagelijks bestuur heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 20 januari 2013 heeft appellant zich, samen met zijn toenmalige partner, gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). In het meldingsgesprek van 24 januari 2013 heeft appellant verklaard dat hij sinds 2010 in het bedrijf van zijn broer heeft gewerkt, dat hij daarvan geen arbeidscontract heeft en dat het bedrijf inmiddels failliet is. Appellant heeft hierbij opgemerkt dat hij er pas achteraf achter is gekomen dat het om zwart werk ging. Aan appellant is vervolgens meegedeeld dat hij een overzicht moest inleveren van de verdiende inkomsten.
1.2.
Bij brief van 7 maart 2013 heeft het dagelijks bestuur appellant geïnformeerd dat hij niet alle gegevens had aangeleverd die nodig zijn voor de behandeling van zijn aanvraag. Het dagelijks bestuur heeft appellant daarbij in de gelegenheid gesteld de ontbrekende stukken over te leggen, waaronder - voor zover nu nog relevant - bewijzen van de wijze waarop hij vanaf 12 november 2010 tot en met 7 maart 2013 heeft geleefd. In de brief van 7 maart 2013 heeft het dagelijks bestuur appellant verder meegedeeld dat de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten als appellant niet alle gevraagde gegevens uiterlijk op 21 maart 2013 (hersteltermijn) heeft ingediend. Appellant heeft de gegevens niet binnen de hersteltermijn overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 22 maart 2013 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Aan dit besluit heeft het dagelijks bestuur onder meer ten grondslag gelegd dat appellant de bij brief van 7 maart 2013 gevraagde gegevens niet dan wel onvolledig heeft verstrekt.
1.4.
Bij besluit van 11 september 2013 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 22 maart 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het verzuim de gevraagde stukken tijdig in te dienen hem niet kan worden verweten. In dit verband heeft appellant naar voren gebracht dat hij alles heeft overgelegd waarover hij redelijkerwijs kon beschikken, zoals de verklaring van zijn toenmalige partner en zijn eigen verklaring over het zwartwerken. Laatstbedoelde verklaring is bovendien later bevestigd door zijn toenmalige werkgever, althans door de broer van appellant, die destijds directeur was van het bedrijf waar appellant werkte.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:5, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat de gevraagde financiële gegevens over de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode van belang waren voor de beoordeling van het recht op bijstand, dat appellant bij brief van 7 maart 2013 in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen en dat die aanvulling niet binnen de hem gegeven termijn, die eindigde op 21 maart 2013, heeft plaatsgevonden.
4.3.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of aan appellant is te verwijten dat hij niet binnen de hem gegeven hersteltermijn alle gevraagde stukken heeft overgelegd.
4.4.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 24 augustus 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN6261), geeft de enkele verklaring dat door middel van zwart werk in het levensonderhoud is voorzien niet voldoende inzicht in iemands financiële situatie. Op grond van enkel de verklaring van appellant terzake kon het dagelijks bestuur niet vaststellen hoeveel inkomsten appellant in de aan zijn bijstandsaanvraag voorafgaande periode had verworven en hoe zijn vermogenspositie was. Dat appellant hierover consistent heeft verklaard, doet hieraan, anders dan hij heeft betoogd, niet af.
4.5.
Appellant heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens, noch enige administratie, overgelegd waaruit de omvang van zijn zwarte inkomsten blijkt. Appellant heeft dus nagelaten om de gevraagde bewijzen over te leggen die inzichtelijk maken waarvan hij in de periode voorafgaand aan zijn bijstandsaanvraag heeft geleefd. Appellant heeft voorts geen feiten of omstandigheden gesteld die aannemelijk maken dat hem van het verzuim geen verwijt kan worden gemaakt. Gelet hierop heeft de rechtbank dan ook terecht geconcludeerd dat het dagelijks bestuur bevoegd was de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) M.S. Spek

HD