ECLI:NL:CRVB:2010:BN6261

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2098 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijstandsaanvraag wegens onvoldoende informatie over financiële situatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin zijn aanvraag om bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) is afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 augustus 2010 uitspraak gedaan. Appellant had eerder bijstand ontvangen, maar deze was ingetrokken omdat hij onjuiste inlichtingen had verstrekt over zijn woonadres. Na een nieuwe aanvraag om bijstand in 2007, heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen appellant verzocht om aanvullende informatie over zijn financiële situatie. Appellant heeft echter geweigerd om de gevraagde gegevens te verstrekken, met als argument dat dit hem in strafrechtelijke problemen zou kunnen brengen. Het College heeft daarop de aanvraag afgewezen, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld zonder de benodigde informatie. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de Raad overwogen dat het voor de beoordeling van het recht op bijstand noodzakelijk is om inzicht te verkrijgen in de financiële situatie van de aanvrager. Appellant heeft met zijn verklaring over het verkrijgen van inkomsten door middel van zwart werk en diefstal niet voldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie. De Raad heeft geoordeeld dat het College terecht heeft verlangd naar een volledig overzicht van de inkomsten en uitgaven van appellant. De verplichting om alle relevante informatie te verstrekken rust op de aanvrager van bijstand. De Raad heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht is en dat het hoger beroep van appellant geen doel treft. De aangevallen uitspraak is bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/2098 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 februari 2008, 07/3720 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (hierna: College)
Datum uitspraak: 24 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J.P.C.G. Verheijen, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 20 juli 2010. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Deze uitkering is bij besluit van 3 oktober 2005 met ingang van 1 augustus 2005 ingetrokken op de grond dat appellant onjuiste inlichtingen heeft verstrekt omtrent zijn woonadres, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen. Op 15 november 2005 heeft appellant een aanvraag om bijstand ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 2 februari 2006 met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld wegens het niet tijdig verschaffen van ontbrekende gegevens. Deze besluiten zijn in rechte onaantastbaar geworden.
1.2. Op 21 mei 2007 heeft appellant opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend. Bij brief van 5 juni 2007 heeft het College hem verzocht een aantal stukken in te leveren, waaronder een verklaring hoe hij vanaf januari 2006 tot heden (5 juni 2007) in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Bij brief van 13 juni 2007 heeft de raadsvrouw van appellant het College een aantal gegevens verstrekt. Daarbij heeft zij, voor zover thans nog van belang, meegedeeld dat appellant recentelijk een tiental dagen gedetineerd heeft gezeten en verder door middel van zwart werk en diefstal in de eerste levensbehoeften van het bestaan heeft kunnen voorzien. Vervolgens is appellant uitgenodigd voor een gesprek en heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Appellant heeft daarbij geweigerd nadere bijzonderheden over zijn zwarte inkomsten en criminele activiteiten te verstrekken.
1.3. Bij besluit van 4 juli 2007 heeft het College de aanvraag om bijstand afgewezen op de grond dat appellant de opgevraagde gegevens niet heeft overgelegd, waardoor zijn recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.4. Bij besluit van 4 september 2007 heeft het College het hiertegen gerichte bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 4 september 2007 ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1. Naar vaste rechtspraak is het voor de beoordeling van het recht op bijstand in de regel noodzakelijk om inzicht te verkrijgen in de financiële situatie van de aanvrager in de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode. Dit was, zeker gezien de voorgeschiedenis, ook hier het geval. Daarbij verdient opmerking dat appellant in de bedoelde periode in staat is geweest maandelijks € 250, - aan woninghuur te betalen en de beschikking had over een auto en een motor. De door appellant gestelde geringe waarde van deze voertuigen kan wat er overigens van zij aan het vorenstaande niet wezenlijk afdoen.
3.2. Naar het oordeel van de Raad heeft appellant met de enkele verklaring dat hij door middel van zwart werk en diefstal in zijn levensonderhoud heeft voorzien niet voldoende inzicht in zijn financiële situatie verschaft, als onder 3.1 bedoeld. Het College kan hieruit immers niet afleiden hoeveel inkomsten appellant in de voorafgaande periode heeft verkregen en hoe het stond met zijn vermogenspositie. Niet ten onrechte wenst het College over het "totaalplaatje" te beschikken.
3.3. Dat appellant door het verstrekken van nadere bijzonderheden zichzelf en anderen in (strafrechtelijke) problemen zou kunnen brengen, neemt niet weg dat op hem, als aanvrager van een bijstandsuitkering, de verplichting rust om aan het College alle inlichtingen te verstrekken die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om het recht op bijstand te kunnen vaststellen, en dat bij niet nakoming van die verplichting de aanvraag om bijstand voor afwijzing in aanmerking komt. Overigens heeft appellant, voor zover uit de stukken blijkt, ook geen gestalte gegeven aan de door hem uitgesproken bereidheid om de reeds bij Justitie bekende gegevens aan het College over te leggen.
3.4. Voor zover appellant met zijn beroepsgronden beoogt de rechtmatigheid van de onder 1.1 bedoelde intrekking en buiten-behandelingstelling ter discussie te stellen, volstaat de Raad met de constatering dat die besluiten formele rechtskracht hebben gekregen en in de onderhavige procedure als een gegeven gelden. Hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, kan evenmin leiden tot het oordeel dat zijn aanvraag om bijstand ten onrechte is afgewezen.
3.5. Het hoger beroep treft dus geen doel. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R. Kooper en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2010.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) R. Scheffer.
JvS