ECLI:NL:CRVB:2016:749

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2016
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
14/6957 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verboden onderscheid op grond van leeftijd bij plaatsingsbesluit na reorganisatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een ambtenaar die sinds 1972 in dienst is bij de Minister van Defensie en betrokken was bij een reorganisatie. De ambtenaar werd geplaatst in een functie met een einddatum, terwijl jongere collega's in functies zonder einddatum werden geplaatst. De rechtbank had geoordeeld dat de Minister verboden onderscheid op grond van leeftijd had gemaakt bij het vaststellen van de plaatsingsvolgorde, wat in strijd is met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL). De Centrale Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de plaatsing van de ambtenaar in een functie met einddatum hem in een nadeliger rechtspositie had gebracht. De Raad benadrukte dat de functie van de ambtenaar geen einddatum mag hebben en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand blijft. De uitspraak van de Raad is openbaar uitgesproken op 3 maart 2016.

Uitspraak

14/6957 AW
Datum uitspraak: 3 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 november 2014, 14/1748 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.C.W.C. van Zon een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M. van der Weijden en I.A.R. Suurmeijer. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Zon.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is sinds 1 september 1972 als burgerambtenaar in dienst bij appellant met als aangewezen standplaats [standplaats] .
1.2.
In verband met de reorganisatie van [onderdeel] is het reorganisatieplan [onderdeel] vastgesteld. De functie van betrokkene gaat vrijwel onveranderd mee over. Vier personen van de afdeling van betrokkene zijn geplaatst in een functie met een diensttermijn (einddatum) en twee personen zijn geplaatst in een functie zonder einddatum.
1.3.
Bij het bepalen van de plaatsingsvolgorde heeft appellant de ontslagcriteria zoals neergelegd in artikel 116 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie toegepast in omgekeerde volgorde. Dit heeft geleid tot indeling in vier categorieën:
1. Personeelsleden in vaste dienst van 35 jaar en ouder, met minder dan 35 voor
pensioen geldende dienstjaren. Wie de meeste jaren in overheidsdienst heeft
gewerkt, krijgt voorrang.
2. Personeelsleden in vaste dienst jonger dan 35 jaar. Ook hier geldt dat degene die de
meeste jaren in overheidsdienst heeft gewerkt voorrang geniet.
3. Personeelsleden in vaste dienst met meer dan 35 voor pensioen geldende dienstjaren.
Hierbij gaan jongeren voor ouderen.
4. Personeel dat niet of als laatste herplaatst wenst te worden.
1.4.
Nadat appellant daartoe een voornemen bekend had gemaakt is betrokkene bij besluit van 27 augustus 2013 (plaatsingsbesluit), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 februari 2014 (bestreden besluit), met ingang van 9 december 2013 in de nieuwe organisatie geplaatst in de functie van technisch bankwerker met een einddatum van 31 december 2015. Betrokkene is meegedeeld dat hij, indien hij op 1 januari 2016 niet opnieuw organiek is ingedeeld, komt te vallen onder de werking van het dan geldende sociaal beleidskader. Aan het plaatsingsbesluit is ten grondslag gelegd het reorganisatieplan [onderdeel] .
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover dit ziet op de einddatum, het plaatsingsbesluit in zoverre herroepen en de aangevallen uitspraak in de plaats gesteld van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. In navolging van het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens (College) van 14 maart 2013, kenmerk 2013-31, en de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 9 juli 2013 (ECLI:NL:RBGEL:2013:2224) heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van leeftijd bij het vaststellen van de plaatsingsvolgorde en de daaraan gekoppelde toekenning van een functie met einddatum. De rechtbank heeft overwogen dat appellant onderscheid heeft gemaakt op grond van leeftijd door bij het vaststellen van de plaatsingsvolgorde en de toekenning van een einddatum medewerkers met meer dan 35 dienstjaren achter te stellen bij personeelsleden van 35 jaar en ouder met minder dan 35 voor pensioen geldende dienstjaren, personeelsleden die jonger zijn dan 35 jaar en personeelsleden die eveneens 35 of meer dienstjaren hebben, maar jonger zijn. Gesteld noch gebleken is dat het onderscheid dat jegens oudere personeelsleden is gemaakt, gebaseerd is op een werkgelegenheids- of arbeidsmarktbeleid ter bevordering van arbeidsparticipatie van bepaalde leeftijdscategorieën dat bij of krachtens wet is vastgesteld, zodat de uitzondering op het verbod van onderscheid op grond van leeftijd van artikel 7, aanhef en eerste lid,
onderdeel a, van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL) niet van toepassing is. Aangezien het middel passend noch noodzakelijk is heeft appellant met het loslaten van de bescherming van personeelsleden met meer dan 35 dienstjaren ook anderszins geen objectieve rechtvaardiging aangevoerd voor het gemaakte leeftijdsonderscheid. Een uitzondering op het verbod van onderscheid op grond van leeftijd zoals neergelegd in
artikel 7, aanhef en eerste lid, onderdeel c, van de WGBL is daarom evenmin van toepassing.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de juistheid van het oordeel van de rechtbank op de hierna te bespreken gronden bestreden.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het betoog van appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat plaatsing in een functie met einddatum leidt tot een wijziging van betrokkenes aanstelling voor onbepaalde tijd, volgt de Raad niet. Voor zover overweging 4.1 van de aangevallen uitspraak al voor tweeërlei uitleg vatbaar zou zijn, volgt uit overweging 4.5 en het dictum van die uitspraak dat de rechtbank heeft onderkend dat de plaatsing van betrokkene in een functie met einddatum niet leidt tot een wijziging van zijn aanstelling voor onbepaalde tijd.
4.2.
Het betoog van appellant dat centraal dient te staan de rechtsvraag of betrokkene door het plaatsingsbesluit rechtstreeks de status van herplaatser krijgt, welke rechtsvraag door de rechtbank niet is onderkend, volgt de Raad evenmin. Betrokkene is opgekomen tegen zijn plaatsing in een functie met einddatum. De rechtbank heeft terecht overwogen dat betrokkene door het plaatsingsbesluit in een nadeliger rechtspositie is komen te verkeren. Dat met het plaatsingsbesluit (nog) geen sprake is van boventalligheid, ontslag of herplaatsing van betrokkene doet aan het voorgaande niet af. Dat er geen ‘dwingende’ correlatie bestaat tussen het plaatsingsbesluit en het mogelijke verlies van werk, en dat dit verlies van werk ook collega’s kan treffen die zijn geplaatst in een functie waaraan geen einddatum is verbonden, is evenmin van doorslaggevende betekenis. Voor zover appellant daarmee heeft willen aanvoeren dat de plaatsingsvolgorde in het geval van betrokkene gehanteerd mocht worden omdat het plaatsingsbesluit nog geen ingrijpende wijziging, zoals boventalligheid, herplaatsing of ontslag, tot gevolg had, slaagt dit betoog niet. Relevant is dat de functie van betrokkene vervalt na 31 december 2015. Deze actualiteit doet zich bij (jongere) collega’s van betrokkene die zijn geplaatst in een functie zonder einddatum, niet voor. De rechtbank heeft, nu betrokkene door het plaatsingsbesluit in een nadeliger rechtspositie is komen te verkeren, onder verwijzing naar het door het College in zijn uitspraak van 14 maart 2013 gegeven oordeel, met juistheid geoordeeld dat de door appellant gehanteerde plaatsingsvolgorde jegens betrokkene ongeoorloofde leeftijdsdiscriminatie in de zin van de WGBL oplevert.
4.3.
Dit betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen en ziet aanleiding te benadrukken dat de uitspraak van de Raad feitelijk betekent dat aan de functie waarin betrokkene is geplaatst in de nieuwe organisatie, geen einddatum is verbonden. Een verlenging van deze functieduur tot 1 oktober 2016, waartoe appellant heeft gemeend te moeten besluiten op 8 december 2015, kan dan ook niet aan de orde zijn.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.T. Boerlage als voorzitter en M. Kraefft en
W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2016.
(getekend) M.T. Boerlage
(getekend) S.W. Munneke

HD