ECLI:NL:CRVB:2016:744

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2016
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
15/3938 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functie Veiligheidsonderzoeker en toepassing hardheidsclausule in het kader van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten, die werkzaam zijn als Veiligheidsonderzoeker, tegen de beslissing van de korpschef van politie om hen niet te matchen naar een LFNP-functie. De Centrale Raad van Beroep behandelt de vraag of de korpschef in redelijkheid heeft kunnen afzien van de toepassing van de hardheidsclausule. De appellanten stellen dat zij onterecht niet zijn gematcht in een hogere functie en dat er sprake is van onbillijkheid van overwegende aard. De Raad oordeelt dat de korpschef zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de werkzaamheden van de Veiligheidsonderzoekers niet direct bijdragen aan operationele politietaken, en dat de hardheidsclausule niet van toepassing is. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de beroepen van appellanten ongegrond had verklaard. De uitspraak benadrukt dat de korpschef in zijn besluitvorming de transponeringstabel als grondslag mag gebruiken en dat appellanten niet hebben aangetoond dat zij in een bijzondere situatie verkeren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

15/3938 AW, 15/3939 AW
Datum uitspraak: 3 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 april 2015, 14/3553 en 14/3613 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats 1]
[appellante] te [woonplaats 2], hierna gezamenlijk: appellanten
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. S. Cloosterman hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2016. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Cloosterman. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V. de Kruijf-Stellaard, mr. F.A.M. Bot en F.J.H. Gunther.

OVERWEGINGEN

1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Daartoe is een stelsel van (uiteindelijk) 92 functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per functie. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en is vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, nr. 13079). Voor een uiteenzetting over de onderscheiden stappen in het kader van de invoering van het LFNP alsmede een weergave van de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
De uitgangspositie van appellanten voor de omzetting naar het LFNP is vastgesteld op de functie van Veiligheidsonderzoeker, salarisschaal 8.
1.3.
Bij besluit van 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellanten besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Gespecialiseerd Medewerker B, met als vakgebied Gespecialiseerde ondersteuning en werkterrein Veiligheid & Integriteit, gewaardeerd in salarisschaal 8. Bij de bestreden besluiten van 2 mei 2014 zijn de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben in hoger beroep de juistheid van die uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellanten hebben aangevoerd dat de rechtbank de transponeringstabel ten onrechte heeft aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift en dat deze niet als grondslag voor het bestreden besluit had mogen dienen. Ter zake wordt verwezen naar de onder 1.1 genoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550. Het overwogene in die uitspraak in aanmerking genomen, stellen appellanten op zichzelf beschouwd terecht dat de transponeringstabel het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, maar dat neemt niet weg dat de tabel als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling) is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende. Verder kan de politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van de uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
4.2.1.
Het geschil in hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de korpschef in redelijkheid heeft kunnen afzien van toepassing van de in artikel 5, vierde lid, van de Regeling neergelegde hardheidsclausule. Volgens appellanten is er in hun geval sprake van een onbillijkheid van overwegende aard, althans een bijzondere situatie als bedoeld in deze bepaling. Appellanten hebben er in dit verband op gewezen dat zij ten onrechte niet zijn gematcht in het domein Uitvoering, vakgebied Operationeel Specialismen, in de functie van Operationeel Specialist A. De kern van hun (korps)functie van veiligheidsonderzoeker bestaat uit het in opdracht en onder regie van (thans) de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) uitvoeren van veiligheidsonderzoeken op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) en de Wet veiligheidsonderzoeken. Daarmee leveren appellanten een directe bijdrage aan operationele politietaken. Volgens appellanten betreft de groep van de veiligheidsonderzoekers een ‘vergeten groep’, met een specifieke, afwijkende rol.
4.2.2.
Volgens de beleidsregel Instructie organieke matching (Stcrt. 2012, nr. 10411, zoals nadien gewijzigd, Stcrt. 2013, nr. 12776), voor zover hier van belang, gelden voor de domeinen Uitvoering en Ondersteuning de volgende definities:
“Het domein Uitvoering draagt in de zin van het LFNP bij aan één van de vakgebieden vallend onder dit domein, te weten: Beveiliging, G(ebieds) G(ebonden) P(olitie), Informantenrunner, Intelligence, Interventie, Meldkamer, Observatie, Tactische Opsporing, Forensische Opsporing, Luchtvaart, Intake & Service en Operationeel Specialismen. Het domein Uitvoering levert een directe bijdrage aan operationele politietaken, en staat daarmee in rechtstreeks verband met de handhaving van de rechtsorde (criminaliteitsbestrijding), de openbare orde en veiligheid en/of leefbaarheid in de samenleving.
Het domein Ondersteuning draagt in de zin van het LFNP bij aan één van de vakgebieden vallend onder dit domein, te weten: Bedrijfsvoering Specialismen, Gespecialiseerde Ondersteuning, Administratie en Secretariaat, Scheepvaart, Techniek, H(uisvesting) S(ervices) en M(iddelen), Onderzoek & Kennisontwikkeling en Docenten. Het domein Ondersteuning levert een bijdrage aan een effectief en efficiënt werkende politieorganisatie, terwijl tegelijkertijd geen of een beperkte directe bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken en daarmee niet in rechtstreeks of onvoldoende verband staat met de handhaving van de rechtsorde (criminaliteitsbestrijding), de openbare orde en veiligheid en/of leefbaarheid in de samenleving.”
4.2.3.
In de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013 (Handleiding), pagina 53, is onder het kopje “Integriteit & Veiligheid (BVI) en soortgelijke benamingen”, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Korpsfunctiebeschrijvingen waaruit blijkt dat deze
uitsluitendgericht is (lees: zijn) op interne onderzoeken c.q. disciplinaire onderzoeken leveren geen of een beperkte directe bijdrage aan operationele politietaken, waardoor het domein Ondersteuning in deze het meest vergelijkbaar is. […] Korpsfunctiebeschrijvingen met uitsluitend werkzaamheden met betrekking tot interne onderzoeken c.q. disciplinaire onderzoeken richten zich uitsluitend op de bedrijfsvoering, namelijk het leveren van een bijdrage aan een effectief en efficiënt werkende politieorganisatie waardoor indeling in het domein Ondersteuning dient plaats te vinden als zijnde het meest vergelijkbare domein. De vakgebieden die hiervoor vervolgens in aanmerking komen zijn Bedrijfsvoering Specialismen en Gespecialiseerde Ondersteuning met toevoeging van het bij deze vakgebieden behorende werkterrein Veiligheid & Integriteit. […] Indien de inhoud van de korpsfunctiebeschrijvingen gericht is op zowel interne onderzoeken c.q. disciplinaire onderzoeken als op het uitvoeren van strafrechtelijke onderzoeken contra medewerkers werkzaam bij de politie, is het domein Uitvoering het meest vergelijkbaar. Dat sprake is van (ook) strafrechtelijke onderzoeken gericht op medewerkers werkzaam bij de politie rechtvaardigt immers indeling in het domein Uitvoering als zijnde het meest vergelijkbare, omdat in dat geval sprake is van criminaliteitsbestrijding hetgeen onmiskenbaar een directe bijdrage levert aan operationele politietaken.”
4.2.4.
De functie van Veiligheidsonderzoeker is blijkens de korpsfunctiebeschrijving gericht op het instellen van veiligheidsonderzoeken ten aanzien van politiepersoneel en andere personen die een vertrouwensfunctie (gaan) bekleden binnen de (voormalige) politieregio Midden en West Brabant en het geven van advies en voorlichting, terwijl voorts geen sprake is van het uitvoeren van strafrechtelijke onderzoeken contra medewerkers werkzaam bij de politie als bedoeld in de Handleiding. Niet kan worden staande gehouden dat met deze werkzaamheden, die een ondersteunend karakter hebben, een directe bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken als bedoeld in de Handleiding.
4.2.5.
Voor zover appellanten hebben gesteld dat zij vanaf (omstreeks) 2014 ook extern georiënteerde, op artikel 60, eerste lid, van de Wiv 2002 gebaseerde, onderzoeken ten behoeve van de AIVD zijn gaan verrichten, geldt dat deze door appellanten feitelijk verrichte werkzaamheden vallen buiten de referteperiode die krachtens de regelgeving bij de besluitvorming inzake de toekenning van en de overgang naar een LFNP-functie in acht moet worden genomen. De in de Regeling opgenomen hardheidsclausule is niet bedoeld om alsnog rekening te houden met werkzaamheden die buiten de uitdrukkelijk door de regelgever aangewezen peilperiode vallen. Wat betreft de periode vanaf 1 januari 2012 worden verder alleen formele functiewijzigingen, met analoge toepassing van de Regeling en de transponeringstabel, nog in de besluitvorming betrokken (vergelijk de uitspraak van 19 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4100). Van zo’n formele wijziging is in dit geval geen sprake.
4.2.6.
Appellanten hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat de groep van de Veiligheidsonderzoekers een door de regelgever ‘vergeten groep’ is. Van de zijde van de korpschef is deze stelling van appellanten met klem weersproken. Dat in het matchingsproces wel degelijk rekening is gehouden met de situatie van de Veiligheidsonderzoekers vindt bovendien bevestiging in de onder 4.2.3 weergegeven passage uit de Handleiding.
4.2.7.
Appellanten hebben nog gewezen op de brieven van 1 december 2015 die appellanten in het kader van de personele reorganisatie van de nationale politie hebben ontvangen. In die brieven is vermeld dat appellanten naar verwachting worden herplaatst in de functie van Operationeel Specialist A, gewaardeerd in salarisschaal 9, bij de Eenheid
Zeeland-West-Brabant, Staf, Veiligheid, Integriteit en Klachten, team Veiligheid, Integriteit en Klachten. De Raad is met de korpschef van oordeel dat de positie van appellanten in de op handen zijnde reorganisatie geen betrekking heeft op de overgang naar een functie uit het LFNP en daarom bij de beoordeling of toepassing moet worden gegeven aan de hardheidsclausule geen rol dient te spelen (vergelijk de uitspraak van 19 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4161).
4.2.8.
Ook voor het overige heeft de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door appellanten naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie in de zin van deze bepaling. Dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie is inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht en is ook verklaarbaar uit het gegeven dat de werkzaamheden binnen verschillende politieregio’s worden ondergebracht in één nieuw landelijk functiegebouw. Voor zover appellanten zich beroepen op een verschraling van hun taken en verantwoordelijkheden leidt dit niet tot een ander oordeel. Een eventuele verschraling van het takenpakket van een betrokkene kan niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. De Raad verwijst naar zijn onder 1.1 genoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550.
4.2.9.
Voor zover appellanten zich in het kader van hun beroep op de hardheidsclausule op het standpunt stellen dat zij financieel nadeel lijden nu zij als gevolg van de bestreden besluiten periodieken voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) mislopen, treft dit betoog geen doel. De toekenning van OVW-periodieken heeft betrekking op de waardering van de LFNP-functie. Deze waarderingskwestie speelt echter geen rol in het kader van de toekenning van en overgang naar een functie uit het LFNP. De omstandigheid dat aan de LFNP-functie niet het door appellant gewenste aantal OVW-punten is toegekend, kan dan ook niet leiden tot een geslaagd beroep op de hardheidsclausule.
4.3.
Appellanten hebben tot slot een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Zij hebben echter niet aan de hand van concrete gegevens onderbouwd dat sprake is van, op de rechtens relevante aspecten, gelijke gevallen. Dit betekent dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, als voorzitter en E.J.M. Heijs en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A. Mansourova

HD