Uitspraak
OVERWEGINGEN
4.9. Uit 4.8 volgt dat het college bij de vaststelling van het vermogen van appellanten heeft mogen uitgaan van een waarde van de woningen in Turkije van € 85.733,- op 14 december 2012.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 1 december 1996 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanleiding voor de intrekking was het vermoeden dat appellanten onroerend goed in Turkije bezaten, wat zij niet hadden gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen. Na een gesprek met een consulent op 8 oktober 2012, waarin twijfels over de rechtmatigheid van de bijstand naar voren kwamen, werd het Team Handhaving ingeschakeld. Dit team vroeg het Internationaal Bureau Fraude (IBF) om onderzoek te doen naar het bezit van onroerende zaken van appellanten in Turkije. Het onderzoek leidde tot de ontdekking van twee woningen en landbouwgrond, die appellanten niet hadden opgegeven, wat resulteerde in een besluit van het college om de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellanten tegen het besluit van het college ongegrond. Appellanten gingen in hoger beroep, waarbij zij stelden dat het college niet op de juiste wijze had gehandeld door het IBF in te schakelen en dat de inbreuk op hun privacy onterecht was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college bevoegd was om onderzoek te doen naar de juistheid van de verstrekte gegevens en dat de inbreuk op de privacy gerechtvaardigd was in het kader van het tegengaan van fraude. De Raad bevestigde dat de onderzoeksresultaten niet onrechtmatig waren verkregen en dat het college de waarde van de woningen in Turkije mocht hanteren bij de vaststelling van het vermogen van appellanten. Het hoger beroep van appellanten werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.