ECLI:NL:CRVB:2016:732
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bezwaar tegen uitkeringsspecificaties en verschoonbare termijnoverschrijding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 8 december 2014 het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam niet-ontvankelijk verklaarde. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had het college op 19 november 2013 geïnformeerd over zijn verblijf in Brazilië. Het college had appellant toestemming gegeven om vier weken in het buitenland te verblijven met behoud van uitkering, maar stopte de betaling van de bijstandsuitkering op 5 januari 2014. Appellant maakte op 1 april 2014 bezwaar tegen de uitkeringsspecificaties van januari en februari 2014, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens een overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank bevestigde deze beslissing.
In hoger beroep stelde de Raad voor de Rechtspraak vast dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat appellant geen procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep. De Raad oordeelde dat appellant recht had op beoordeling van zijn bezwaar, omdat hij alsnog bijstand wilde verkrijgen voor de periode waarin hij geen uitkering ontving. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond. Het college had inhoudelijk op het bezwaar moeten beslissen, aangezien de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar was door het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing. De Raad verklaarde het bezwaar tegen de uitkeringsspecificaties ongegrond, omdat appellant de maximale termijn voor verblijf in het buitenland had overschreden. De Raad veroordeelde het college tot betaling van de proceskosten van appellant.