ECLI:NL:CRVB:2016:73

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
14/6502 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake blokkering van bijstandsbetaling na detentie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), in geschil is met het college van burgemeester en wethouders van Almere over de blokkering van zijn bijstandsbetaling. De appellant was gedetineerd vanaf 2 november 2013 en het college heeft op 13 november 2013 de betaling van zijn bijstand geblokkeerd. De appellant heeft op 14 november 2013 zijn detentie beëindigd, maar het college heeft de blokkering van de bijstandsbetaling pas opgeheven op 3 december 2013. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college op goede gronden tot blokkering van de bijstandsbetaling heeft kunnen overgaan, gezien de ontvangen informatie over de detentie van de appellant. De Raad heeft geoordeeld dat de duur van de blokkering niet onredelijk lang was, aangezien het college enige tijd nodig had om het recht op bijstand van de appellant te onderzoeken. De Raad heeft ook opgemerkt dat de betaling van de bijstand over november 2013 niet op het reguliere betaalmoment heeft plaatsgevonden, maar tien dagen later, wat ook in lijn is met het benodigde onderzoek. De verwijzingen van de gemachtigde van de appellant naar andere uitspraken en besluiten hebben de Raad niet overtuigd om tot een ander oordeel te komen.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6502 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
15 oktober 2014, 14/2517 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft R.V. Tjon hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2015. Namens appellant is verschenen Tjon. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.D. Klasen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde in geding bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Op 8 november 2013 heeft het college informatie ontvangen inhoudende dat appellant met ingang van 2 november 2013 is gedetineerd. Bij brief van 12 november 2013 heeft de Justitiële Informatiedienst de detentie van appellant aan het college desgevraagd bevestigd. Daarop heeft het college op 13 november 2013 met ingang van 13 november 2013 de betaling van de bijstand van appellant geblokkeerd.
1.2.
Bij emailbericht van 18 november 2013 heeft appellant aan het college medegedeeld dat hij op 14 november 2013 in vrijheid is gesteld.
1.3.
Bij besluit van 3 december 2013 heeft het college appellant over de periode van
3 november 2013 tot en met 13 november 2013 uitgesloten van het recht op bijstand (lees: de bijstand ingetrokken, omdat appellant vanwege detentie in de bedoelde periode was uitgesloten van bijstand). Voorts heeft het college op 3 december 2013 de betaling van de bijstand met ingang van 14 november 2013 gedeblokkeerd. De bijstand is op het eerst volgende betaalmoment, te weten 5 december 2013, aan appellant betaalbaar gesteld.
1.4.
Bij besluit van 5 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het college het door appellant gemaakte bezwaar tegen de blokkering van de betaling van de bijstand ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de betaling van de bijstand over
november 2013 op goede gronden geblokkeerd is geweest en dat die blokkering niet onzorgvuldig heeft plaatsgevonden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het college de blokkering van de betaling van de bijstand ten onrechte niet eerder heeft opgeheven. Na de in 1.2 genoemde mededeling van appellant op
18 november 2013 bestond er geen reden meer voor de blokkering. Nu de handhaving van de blokkering na die datum daarom onrechtmatig is, heeft het college ten onrechte geen kostenvergoeding voor het gemaakte bezwaar toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het college op grond van de ontvangen informatie over de detentie van appellant tot blokkering van de betaling van de bijstand met ingang van
3 november 2013 heeft kunnen overgaan. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de duur van deze blokkering.
4.2.
De duur van een blokkering van de betaling van bijstand is niet aan een vaste termijn gebonden. Vaststaat dat het college de blokkering van de betaling van de bijstand op
3 december 2013 heeft opgeheven. Bij besluit van diezelfde datum heeft het college het recht op bijstand van appellant over de maand november 2013 vastgesteld. Aan het college moet enige tijd worden gegund onderzoek te doen naar het recht op bijstand van appellant naar aanleiding van diens detentie, waarbij de aard, de duur en de mogelijke achtergronden van de detentie van belang kunnen zijn. Vaststaat verder dat de betaling van de bijstand over de maand november 2013 niet op het reguliere betaalmoment van 25 november 2013 heeft plaatsgevonden, maar tien dagen later op 5 december 2013. Gelet op het voor het vaststellen van het recht op bijstand benodigde onderzoek, kan in dit geval niet worden geoordeeld dat de blokkering onnodig lang heeft geduurd (vergelijk de uitspraak van 22 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1550).
4.3.
De verwijzing door de gemachtigde van appellant ter zitting naar een uitspraak van
18 juni 2014 (ECLI:NL:RBMNE:2014:2486) van de rechtbank Midden-Nederland en een besluit van 4 september 2015 van het college in een zaak van een andere bijstandsgerechtigde, leiden niet tot een ander oordeel. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland heeft geen betrekking op blokkering van de betaling van bijstand en over de zaak met het besluit van
4 september 2015 heeft het college - onweersproken - naar voren gebracht dat sprake was van een premature blokkering van de betaling van bijstand vanwege een aangekondigde vakantie en niet, zoals in het geval van appellant, van een blokkering met een noodzakelijke hernieuwde beoordeling van het recht op bijstand.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) B. Fotchind

HD