Uitspraak
15 oktober 2014, 14/2517 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), in geschil is met het college van burgemeester en wethouders van Almere over de blokkering van zijn bijstandsbetaling. De appellant was gedetineerd vanaf 2 november 2013 en het college heeft op 13 november 2013 de betaling van zijn bijstand geblokkeerd. De appellant heeft op 14 november 2013 zijn detentie beëindigd, maar het college heeft de blokkering van de bijstandsbetaling pas opgeheven op 3 december 2013. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college op goede gronden tot blokkering van de bijstandsbetaling heeft kunnen overgaan, gezien de ontvangen informatie over de detentie van de appellant. De Raad heeft geoordeeld dat de duur van de blokkering niet onredelijk lang was, aangezien het college enige tijd nodig had om het recht op bijstand van de appellant te onderzoeken. De Raad heeft ook opgemerkt dat de betaling van de bijstand over november 2013 niet op het reguliere betaalmoment heeft plaatsgevonden, maar tien dagen later, wat ook in lijn is met het benodigde onderzoek. De verwijzingen van de gemachtigde van de appellant naar andere uitspraken en besluiten hebben de Raad niet overtuigd om tot een ander oordeel te komen.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.