ECLI:NL:CRVB:2016:729
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na opschorting en verwijtbaarheid in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 1 september 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen heeft op 18 november 2013 de bijstand van appellant met ingang van 8 oktober 2013 ingetrokken, nadat was gebleken dat appellant twee bankrekeningen had die hij niet had gemeld. Appellant had op 16 april 2013 een IB-signaal ontvangen, waaruit bleek dat hij deze bankrekeningen had, maar hij had de gevraagde informatie niet tijdig ingeleverd. Het college had appellant meerdere keren de kans gegeven om de ontbrekende gegevens te overleggen, maar hij voldeed niet aan de inlichtingenverplichting.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellant niet alle gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn had ingeleverd. De Raad concludeerde dat appellant geen verwijtbaarheid kon ontlopen, aangezien hij op de hoogte was van de ontbrekende gegevens en het college hem voldoende gelegenheid had gegeven om deze te overleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de bijstand rechtmatig was.