Uitspraak
OVERWEGINGEN
Wat hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden niet slagen en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) dat appellante ontving op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor het jaar 2013. Het Zorgkantoor Menzis heeft in een besluit van 28 januari 2014 vastgesteld dat appellante een pgb van € 12.860,- was toegekend, maar dat zij slechts € 7.382,48 had verantwoord. Het Zorgkantoor heeft vervolgens besloten dat appellante € 5.227,52 moest terugbetalen, omdat de verantwoording gebreken vertoonde. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Zorgkantoor heeft dit ongegrond verklaard in een besluit van 6 mei 2014. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 20 januari 2016 heeft appellante zich laten vertegenwoordigen door haar advocaat, mr. I. Mercanoğlu, terwijl het Zorgkantoor werd vertegenwoordigd door mr. S.J.M.H.C. Gielen. De Raad heeft vastgesteld dat de facturen die appellante heeft ingediend voor de verantwoording van het pgb onvoldoende gespecificeerd zijn. Dit geldt voor de facturen van de zorgverleners, die niet duidelijk maken hoe de totaalbedragen zich verhouden tot de betalingen en het verantwoorde bedrag.
De Raad concludeert dat appellante niet heeft voldaan aan de verplichtingen die zijn opgenomen in de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). De gebreken in de verantwoording zijn van zodanige aard dat het Zorgkantoor terecht tot de lagere vaststelling en terugvordering van het pgb heeft kunnen komen. De beroepsgronden van appellante slagen niet, en de Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.