ECLI:NL:CRVB:2016:716

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
14/3893 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoording persoonsgebonden budget en terugvordering zorgkosten

In deze zaak gaat het om de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellant is verleend voor het jaar 2012. Appellant heeft een pgb van € 17.656,82 ontvangen, maar heeft een deel van dit bedrag niet besteed aan zorg, maar aan het voldoen van een schuld aan het Zorgkantoor uit 2011. Het Zorgkantoor heeft een terugvordering ingesteld van € 8.396,46, omdat appellant niet voldoende verantwoording heeft afgelegd over de besteding van het pgb. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet het volledige pgb heeft ontvangen en dat hij daardoor niet in staat was om alle zorgverleners te betalen. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland bevestigd, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelt dat de verplichting tot verantwoording van het pgb niet vervalt door het niet ontvangen van het volledige bedrag, en dat appellant verantwoordelijk is voor de besteding van het verleende pgb, ongeacht zijn financiële situatie. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

14/3893 AWBZ
Datum uitspraak: 2 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
19 juni 2014, 13/839 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Tracey, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 15/3835 AWBZ plaatsgevonden op
9 december 2015. Namens appellant is verschenen mr. Tracey. Verder is verschenen
[H.]. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Boot. In de zaak 15/3835 AWBZ is afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) aan appellant voor het jaar 2012 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 17.656,81.
1.2.
Bij besluit van 22 maart 2013 heeft het Zorgkantoor het pgb voor het jaar 2012 vastgesteld. Daarbij is overwogen dat aan appellant een pgb van € 17.656,82 is verleend, dat een verantwoordingsvrij bedrag van € 264,85 geldt en dat van de door appellant ingezonden verantwoording een bedrag van € 8.995,51 wordt geaccepteerd. Dit betekent dat van appellant een bedrag van € 8.396,46 wordt teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 24 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 22 maart 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat hij niet het gehele voor 2012 verleende pgb heeft ontvangen. Hij heeft slechts € 9.275,74 aan voorschotten ontvangen. Dit was niet genoeg om alle zorgverleners het hele jaar te betalen. Appellant kan het bedrag dat het Zorgkantoor terugvordert niet terugbetalen, omdat hij het niet heeft ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij besluit van 26 maart 2012 heeft het Zorgkantoor het pgb van appellant voor het jaar 2011 vastgesteld en een bedrag van € 8.381,08 van appellant teruggevorderd. In dit besluit is het volgende vermeld: “Als u een bedrag moet terugbetalen dan krijgt u van ons een acceptgiro of dit bedrag wordt verrekend met het eerstvolgende voorschot.” Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend, zodat het in rechte onaantastbaar is geworden. Vastgesteld wordt dat het Zorgkantoor het bedrag van de terugvordering over 2011 heeft verrekend met de bevoorschotting van het pgb over 2012. Hierdoor heeft appellant van het voor 2012 toegekende bedrag per saldo een bedrag van € 9.275,74 ontvangen.
4.2.
De Raad volgt het standpunt van appellant dat hij als gevolg van de verrekening van het pgb over 2012 minder geld heeft ontvangen, waardoor hij het pgb niet volledig heeft kunnen verantwoorden, niet. Vast staat dat aan appellant voor het jaar 2012 een pgb van in totaal
€ 17.656,82 is verleend voor zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Dat appellant een deel van het verleende pgb niet heeft besteed aan zorg, maar aan het voldoen van een schuld aan het Zorgkantoor, ontslaat hem niet van de verplichting om ook de besteding van dat deel te verantwoorden met gemaakte kosten van zorg. Dat appellant onvoldoende financiële middelen heeft, doet daaraan niet af en dient bij afweging van de betrokken belangen voor zijn rekening en risico te blijven.
4.3.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en J.P.A. Boersma en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M.S.E.S. Umans

AP