Uitspraak
12 december 2014, 14/1384 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die slechtziend is en lijdt aan verschillende medische aandoeningen, had een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten en aanpassingen in haar nieuwe woning. Deze aanvraag was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade, omdat de renovatiewerkzaamheden aan haar vorige woning niet als belemmering voor normaal gebruik werden beschouwd. Appellante was van mening dat de renovatie langer duurde dan het college had aangegeven en dat dit, samen met haar medische beperkingen, een verhuizing noodzakelijk maakte.
De Raad heeft vastgesteld dat de woning aan de [het adres 1] geschikt was voor appellante en haar echtgenoot. De renovatiewerkzaamheden betroffen voornamelijk de buitenzijde van de woning en zouden slechts een beperkte tijd in beslag nemen. Bovendien was er een modelwoning beschikbaar voor appellante en haar echtgenoot tijdens de renovatie. De Raad oordeelde dat het college op goede gronden had besloten dat er geen noodzaak was voor de aangevraagde voorzieningen, en dat de medische klachten van appellante en haar echtgenoot geen verhuizing noodzakelijk maakten. De beroepsgronden van appellante werden verworpen, en het hoger beroep werd niet gehonoreerd.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.F. Wagner als voorzitter en J.P.A. Boersma en N.R. Docter als leden, in aanwezigheid van griffier M.A.E. Adamsson.