ECLI:NL:CRVB:2016:713

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
15/456 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering woonvoorziening op basis van renovatiewerkzaamheden en medische noodzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die slechtziend is en lijdt aan verschillende medische aandoeningen, had een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten en aanpassingen in haar nieuwe woning. Deze aanvraag was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade, omdat de renovatiewerkzaamheden aan haar vorige woning niet als belemmering voor normaal gebruik werden beschouwd. Appellante was van mening dat de renovatie langer duurde dan het college had aangegeven en dat dit, samen met haar medische beperkingen, een verhuizing noodzakelijk maakte.

De Raad heeft vastgesteld dat de woning aan de [het adres 1] geschikt was voor appellante en haar echtgenoot. De renovatiewerkzaamheden betroffen voornamelijk de buitenzijde van de woning en zouden slechts een beperkte tijd in beslag nemen. Bovendien was er een modelwoning beschikbaar voor appellante en haar echtgenoot tijdens de renovatie. De Raad oordeelde dat het college op goede gronden had besloten dat er geen noodzaak was voor de aangevraagde voorzieningen, en dat de medische klachten van appellante en haar echtgenoot geen verhuizing noodzakelijk maakten. De beroepsgronden van appellante werden verworpen, en het hoger beroep werd niet gehonoreerd.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.F. Wagner als voorzitter en J.P.A. Boersma en N.R. Docter als leden, in aanwezigheid van griffier M.A.E. Adamsson.

Uitspraak

15/456 WMO
Datum uitspraak: 2 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
12 december 2014, 14/1384 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.C.C.M. Nadaud hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante en het college hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Nadaud en haar echtgenoot [A.]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Braken-Brinkman en S.R.G. Dekkers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1956, is slechtziend en heeft onder meer astma, COPD, diabetes mellitus en hartklachten. Zij woonde met haar echtgenoot in een huurwoning aan [het adres 1] te [woonplaats]. Vanwege voorgenomen renovatiewerkzaamheden aan die woning, heeft appellante de huur van deze woning opgezegd en is zij met haar echtgenoot op 19 maart 2013 verhuisd naar een huurwoning aan [het adres 2] te [woonplaats]. Zij heeft bij aanvraagformulier van 20 maart 2013 verzocht om een woonvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten en aanpassingen in de huidige woning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.2.
Bij besluit van 18 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het college zijn besluit van
28 mei 2013, waarbij de aanvraag van appellante is afgewezen, gehandhaafd. Hieraan heeft het college de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kerkrade 2012 (Verordening) ten grondslag gelegd. Er bestond geen aanleiding voor een verhuizing, omdat de renovatie aan de woning aan [het adres 1] geen belemmering was bij het normale gebruik daarvan. Daarom bestond geen noodzaak tot het treffen van een voorziening.
1.3.
In beroep heeft het college op verzoek van de rechtbank onderzoek ingesteld naar de mogelijke beperkingen van de echtgenoot van appellante. Dat heeft geleid tot het medisch advies van P. van Eck, arts bij de MO-zaak, van 5 augustus 2014. Daarin is geconcludeerd dat er geen onderbouwing is dat de verhuizing medisch noodzakelijk was.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de renovatie aan de woning geen tien tot vijftien dagen duurde, maar zes weken en dat de werkzaamheden niet alleen buitenshuis plaatsvonden maar ook binnenshuis. Zij heeft verwezen naar haar medische beperkingen en die van haar echtgenoot en gesteld dat sprake was van langdurige beperkingen bij het gebruik van de woning. Zij heeft verder aangevoerd dat het medisch advies onzorgvuldig tot stand is gekomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening, weigert het college de voorziening indien de noodzaak tot het treffen van de voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe, op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was.
4.2.
De Raad stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de woning aan [het adres 1] op zichzelf beschouwd geschikt was voor appellante en haar echtgenoot. Het geschil ziet op de vraag of de renovatiewerkzaamheden hen belemmerden bij het normale gebruik van de woning en daarom aanleiding bestond tot een verhuizing.
4.3.
Onder de gedingstukken bevinden zich e-mailberichten van [B.], wijkconsulent van de verhuurder van de woning, van 25 juni 2014 en 27 juni 2014. Hij verklaart daarin onder meer dat de renovatie per woning tien werkdagen duurde en dat het betrof nieuwe gevels, kozijnen, daken en zonnepanelen. In huis werd niets gewijzigd, aldus [B.]. Uit deze e-mailberichten blijkt verder dat gedurende de renovatieperiode een modelwoning beschikbaar was, die overdag gebruikt kon worden door appellante en haar echtgenoot. Gelet op de inhoud van genoemde e-mailberichten kunnen de, niet onderbouwde, beroepsgronden van appellante over de duur en aard van de renovatiewerkzaamheden niet slagen.
4.4.
Dat de medische klachten van appellante en haar echtgenoot een verhuizing noodzakelijk maakten, volgt de Raad niet. Anders dan appellante acht de Raad het medisch advies waarin is geconcludeerd dat van de echtgenoot kon worden verwacht dat hij appellante ondersteuning kon bieden in de periode van renovatie en dat geen onderbouwing bestaat dat de renovatie voor de echtgenoot te zwaar zou zijn, voldoende zorgvuldig tot stand gekomen, concludent en niets anderszins onjuist. Het betoog dat de vraagstelling van het college aan de MO-zaak onjuiste gegevens bevat omdat daarin de indruk is gewekt dat appellante alleen, dus zonder derden, gebruik zou kunnen maken van de modelwoning, valt niet te rijmen met de inhoud van de vraagstelling die zich bevindt onder de gedingstukken. Het betoog dat Van Eck nadere informatie omtrent de psychische behandeling van de echtgenoot had moeten opvragen bij de huisarts of de psychiater, slaagt evenmin. Uit het verzoek om medische gegevens van 22 juli 2014 blijkt dat Van Eck de huisarts heeft verzocht om medische informatie van de echtgenoot, met daarbij een vragenlijst. In het verzoek is vermeld dat de vragen mogelijk al in specialistenbrieven worden beantwoord, in welk geval Van Eck daarvan graag ook een kopie ontvangt. De huisarts heeft vervolgens een kopie ingezonden van een psychiatrisch rapport uit 2011. Tegen deze achtergrond ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat voor Van Eck aanleiding bestond te veronderstellen dat bij de huisarts of psychiater, buiten het rapport uit 2011, nog andere relevante informatie beschikbaar was. Verder is voor het ontbreken van noodzaak tot verhuizing van belang dat sprake was van werkzaamheden aan de buitenzijde van de woning die een beperkte periode van circa tien werkdagen in beslag zouden nemen, waarbij voor appellante en haar echtgenoot overdag een modelwoning beschikbaar was om in te verblijven.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het college de renovatiewerkzaamheden op goede gronden niet heeft aangemerkt als belemmering bij het normale gebruik van de woning. De beroepsgrond van appellante dat sprake was van langdurige belemmeringen in de zin van artikel 34 van de Verordening, behoeft dan ook geen beoordeling meer.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en J.P.A. Boersma en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van M.A.E. Adamsson als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) M.A.E. Adamsson

HD