ECLI:NL:CRVB:2016:677
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- E.C.R. Schut
- M. ter Brugge
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en de rechtsgeldigheid van verklaringen afgelegd tijdens huisbezoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving sinds 28 september 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) als alleenstaande ouder. Na een onderzoek door de gemeente Schiedam, naar aanleiding van de erkenning van een kind door haar ex-partner M, werd de bijstand van appellante per 1 november 2013 ingetrokken. De gemeente stelde dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met M, wat haar recht op bijstand zou uitsluiten.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen deze intrekking ongegrond. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat ze onder druk van M verklaringen had afgelegd tijdens een huisbezoek, die niet representatief waren voor de werkelijkheid. De Raad oordeelde dat de verklaringen die appellante had afgelegd, ondanks haar latere ontkenning, als geldig moesten worden beschouwd. Echter, de Raad concludeerde dat de bevindingen van het huisbezoek onvoldoende bewijs boden voor de stelling dat appellante en M een gezamenlijke huishouding voerden.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van de gemeente, oordeelde dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding en herstelde de bijstandsverlening aan appellante. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende feitelijke grondslag bij besluiten tot intrekking van bijstand op basis van gezamenlijke huishouding.