ECLI:NL:CRVB:2016:666
Centrale Raad van Beroep
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering na toegenomen beperkingen door hersentumor
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die in 2006 uitviel als wasserijmedewerker door een hersentumor, had eerder geen recht op een WIA-uitkering vastgesteld op 30 mei 2008. Na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid in 2013, heeft het Uwv opnieuw beoordeeld of appellant recht had op een uitkering. De verzekeringsarts concludeerde dat er geen toegenomen beperkingen waren voortvloeiend uit dezelfde ziekteoorzaak. Appellant voerde aan dat zijn klachten, zowel fysiek als psychisch, waren toegenomen en dat de geduide functies niet geschikt waren. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanknopingspunten waren voor de stelling van appellant dat de resultaten onjuist waren. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige voldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van appellant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de geduide functies geschikt waren, ondanks de beperkingen van appellant. De Raad wees het verzoek om schadevergoeding af en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.