ECLI:NL:CRVB:2016:644
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Herziening van besluit inzake uitkeringen voor vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 februari 2016 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant, geboren in 1939 in het toenmalig Nederlands-Indië, en de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant had een verzoek om herziening ingediend van een eerder besluit dat zijn aanvraag voor uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) afwees. Dit verzoek was gebaseerd op de toegenomen psychische klachten van appellant, die volgens hem verband hielden met het overlijden van zijn vader. De Raad heeft vastgesteld dat de eerdere afwijzingen van de aanvragen van appellant, die in 2002 en 2006 werden gedaan, niet waren bestreden. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de rapportage van psychiater H.E. Sanders, in overweging genomen, maar oordeelde dat de psychische klachten van appellant niet redelijkerwijs in verband stonden met het overlijden van zijn vader. De Raad baseerde zich op het advies van geneeskundig adviseurs en concludeerde dat er geen voldoende causaal verband was tussen de klachten van appellant en het overlijden van zijn vader. De Raad verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd benadrukt dat de discretionaire bevoegdheid van verweerder met terughoudendheid moet worden getoetst. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische rapportages in het kader van herzieningsverzoeken.