ECLI:NL:CRVB:2016:644

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
15-4285 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van besluit inzake uitkeringen voor vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 februari 2016 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant, geboren in 1939 in het toenmalig Nederlands-Indië, en de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant had een verzoek om herziening ingediend van een eerder besluit dat zijn aanvraag voor uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) afwees. Dit verzoek was gebaseerd op de toegenomen psychische klachten van appellant, die volgens hem verband hielden met het overlijden van zijn vader. De Raad heeft vastgesteld dat de eerdere afwijzingen van de aanvragen van appellant, die in 2002 en 2006 werden gedaan, niet waren bestreden. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de rapportage van psychiater H.E. Sanders, in overweging genomen, maar oordeelde dat de psychische klachten van appellant niet redelijkerwijs in verband stonden met het overlijden van zijn vader. De Raad baseerde zich op het advies van geneeskundig adviseurs en concludeerde dat er geen voldoende causaal verband was tussen de klachten van appellant en het overlijden van zijn vader. De Raad verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd benadrukt dat de discretionaire bevoegdheid van verweerder met terughoudendheid moet worden getoetst. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische rapportages in het kader van herzieningsverzoeken.

Uitspraak

15/4285 WUV
Datum uitspraak: 25 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.R. Schenkhuizen, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 mei 2015, kenmerk BZ01776113 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2016. Namens appellant is verschenen mr. Schenkhuizen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in 1939 geboren in het toenmalig Nederlands-Indië. In mei 2002 heeft hij een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wuv. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 20 november 2002. Hiertegen heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.2.
In maart 2006 heeft appellant een verzoek om herziening ingediend. Dit verzoek is afgewezen bij besluit van 24 augustus 2006. Ook hiertegen heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.3.
In januari 2011 heeft appellant opnieuw een verzoek om herziening ingediend. Bij besluit van 21 juni 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 november 2011, heeft verweerder ook dit verzoek afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van de Raad van 4 juli 2013 ongegrond verklaard (ECLI:NL:CRVB:2013:859) .
1.4.
Bij brief van 29 maart 2014 heeft appellant opnieuw een verzoek om herziening ingediend. Aan dit verzoek heeft appellant ten grondslag gelegd dat zijn psychische klachten zijn toegenomen. Hiertoe heeft appellant een rapportage overgelegd van psychiater H.E. Sanders (Sanders). Deze concludeert dat de psychische klachten van appellant in zeer overwegende mate verband houden met het verlies en overlijden van zijn vader. Bij brief van 15 juni 2014 heeft Sanders zijn rapportage nader toegelicht. Bij besluit van 7 juli 2014 heeft verweerder ook dit verzoek van appellant afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en wederom een nadere reactie van Sanders overgelegd.
1.5.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar tegen het besluit van 7 juli 2014 ongegrond verklaard. Verweerder is bij zijn eerdere standpunt gebleven dat de psychische klachten van appellant niet redelijkerwijs in verband staan met het overlijden van zijn vader, maar door andere oorzaken zijn ontstaan. Verweerder heeft zich gebaseerd op het advies van de geneeskundig adviseurs R. Loonstein en A.M. Ohlenschlager. Bij de totstandkoming van dit advies is gebruikgemaakt van de psychiatrische expertise van psychiater
prof. dr. R.J. van den Bosch (Van den Bosch). Hieruit komt naar voren dat er diverse oorzaken zijn voor de psychische klachten van appellant en dat er naast de indirecte rol van het omkomen van zijn vader, niet kan worden gesproken van een redelijkerwijs causaal verband.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1.
Ingevolge artikel 61, tweede lid, van de Wuv is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal of appellant feiten of omstandigheden in het geding heeft gebracht die aan verweerder bij het nemen van het eerdere besluit niet bekend waren en die dit besluit in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.2.
Appellant heeft aangevoerd dat de conclusie dat hij niet lijdt aan psychische klachten als gevolg van het omkomen van zijn vader niet kan worden getrokken uit de onderzoeksbevindingen van Van den Bosch. Appellant verwijst naar de reactie van Sanders van 12 juli 2015. Hierin stelt Sanders dat zijn conclusies overhellen naar een andere kant dan die van Van den Bosch. In hoeverre sprake is van directe gevolgen of meer indirecte gevolgen en of sprake is van PTSS is volgens Sanders moeilijk vast te stellen, omdat het een beoordeling is en geen wetenschappelijk bewijs. Met dezelfde gegevens kan de ene psychiater net iets andere conclusies trekken dan de andere. Appellant meent daarom dat hij het voordeel van de twijfel dient te krijgen.
2.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn betoog. Van den Bosch beschikte over de rapporten van Sanders en heeft in zijn rapportage zeer uitgebreid gemotiveerd waarom er slechts sprake is van een zeer indirect verband met het overlijden van zijn vader. In wat Sanders hier tegenover heeft gesteld, ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van
Van den Bosch. Niet voldoende is dat appellant in zijn ongelukkige opvoedingssituatie terecht is gekomen doordat zijn moeder, na het overlijden van zijn vader, de opvoeding aan anderen moest overlaten. Die omstandigheid staat in een te ver verwijderd verband tot de daad van vervolging waarbij de vader van appellant om het leven is gekomen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en C.H. Bangma en
M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Spek
HD