ECLI:NL:CRVB:2016:636
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering met betrekking tot rugklachten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, geboren in 1959, was werkzaam als junior auditor en heeft zich in 2009 ziek gemeld vanwege rugklachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige werd vastgesteld dat appellant niet meer geschikt was voor zijn maatgevende arbeid, maar wel voor drie andere passende functies, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 69%. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen, en dat hij als een 'medische afzakker' moest worden beschouwd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 24 februari 2016 behandeld. Tijdens de zitting heeft appellant zijn standpunt toegelicht, ondersteund door medische stukken, waaronder een rapport van dr. H. Mortelé. De Raad heeft echter geconcludeerd dat appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat zijn arbeidsurenvermindering in 1994 om medische redenen noodzakelijk was. De Raad oordeelde dat de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen beperkingen voor appellant adequaat waren vastgesteld en dat het hoger beroep niet slaagde. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.