ECLI:NL:CRVB:2016:631

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
14/6812 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die sinds 2007 arbeidsongeschikt is, had een WIA-uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde haar uitkering per 25 december 2012, maar dit besluit werd later herzien. In 2014 besloot het Uwv opnieuw om de WIA-uitkering per 8 april 2014 te beëindigen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

Appellante voerde aan dat haar psychische beperkingen waren onderschat en dat zij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad beoordeelde de medische rapporten en oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden waarom appellante niet beperkt was in haar handelingstempo en andere aspecten. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschreden en dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 24 februari 2016.

Uitspraak

14/6812 WIA
Datum uitspraak: 24 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
1 december 2014, 14/5525 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Arabaci. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door
mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 6 augustus 2007 uitgevallen voor haar parttime werk als schoonmaakster. Appellante heeft vanaf 3 augustus 2009 recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Naar aanleiding van een medisch onderzoek wegens een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv bij besluit van
24 oktober 2012 de WIA-uitkering van appellante beëindigd per 25 december 2012, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig advies in februari 2013, gegrond verklaard bij besluit van 26 februari 2013. De WIA-uitkering van appellante bleef gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en is vanaf 25 december 2012 ongewijzigd voortgezet.
1.2.
Bij besluit van 7 februari 2014 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellante, na advies van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, per 8 april 2014 beëindigd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard bij besluit van
3 september 2014. Daaraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard bij de aangevallen uitspraak.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante - kort weergegeven - aangevoerd dat haar (psychische) beperkingen zijn onderschat, dat zij op meer aspecten beperkt moet worden geacht dan door de artsen van het Uwv is aangenomen en dat haar beperkingen zodanig zijn dat zij volledig arbeidsongeschikt dient te worden verklaard. Appellante is van mening dat zij de geselecteerde functies niet kan vervullen aangezien zij in die functies productietargets dient te halen terwijl zij beperkt is op het aspect handelingstempo. Verder is appellante van mening beperkt te zijn door vermoeidheids-, geheugen- en concentratieproblemen, mede door het gebruik van medicatie. Appellante heeft verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante is op 26 november 2013 gezien door een verzekeringsarts die volgens het rapport van 19 december 2013 dossierstudie en een psychisch onderzoek heeft verricht. Haar sociale omstandigheden zijn wat veranderd en appellante wordt niet meer begeleid door een gespecialiseerde hulpverlener. De verzekeringsarts heeft overwogen dat er geen wijzigingen zijn gepresenteerd in de medische feiten of omstandigheden ten opzichte van de eerdere beoordeling in februari 2013 (zie overweging 1.1) en dat de beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren ongewijzigd zijn. De verzekeringsarts ziet geen reden appellante te beperken ten aanzien van handelingstempo omdat zij ADL zelfstandig functioneert. Evenmin acht hij haar beperkt op het aspect staan. Appellante wordt licht beperkt ten aanzien van het aspect frequent reiken. Voorts acht hij appellante beperkt op het aspect klimmen. Deze beperkingen zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
30 december 2013.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep is volgens het rapport van 6 juni 2014 en
10 juli 2014 van mening dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts per de datum in geding, in het licht van de ingediende bezwaren. Deze arts heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom - anders dan tijdens de beoordeling van februari 2013 - de beperking in het reiken van sterk naar licht is gewijzigd. Tevens is gemotiveerd waarom er geen beperking meer wordt aangenomen voor hoog handelingstempo. Voorts is vermeld dat uit de onderzoeksbevindingen en uit informatie van de huisarts niet is gebleken van een ernstige stoornis van de psyche of een ernstige depressie. Nu inzichtelijk is weergegeven op basis waarvan de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante hebben vastgesteld en appellante daar geen gegevens van een medicus tegenin heeft gebracht die doen twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit, is er geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen en wordt appellante niet gevolgd in haar opvatting dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij op aanvullende items op de FML beperkt moet worden geacht.
4.3.
De wijzigingen in de functionele mogelijkheden van appellante ten opzichte van de beoordeling in februari 2013, hebben ertoe geleid dat er, anders dan in februari 2013, een drietal functies geselecteerd kunnen worden. Het betreft de functies van productiemedewerker metaal en electro-industrie, huishoudelijk medewerker gebouwen en productiemedewerker papier, karton, drukkerij. Uitgaande van de juistheid van de beperkingen zoals vastgelegd in de FML van 30 december 2013, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden. Zoals uit 4.2 volgt wordt appellante niet beperkt geacht op de door haar genoemde aspecten van handelingstempo, vermoeidheid, geheugen en concentratie zodat daarin geen belemmeringen zijn gelegen voor het uitoefenen van de geselecteerde functies. In bijlage C van het rapport van
2 september 2014 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden door de functiebelastingen.
4.4.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) J.W.L. van der Loo

NK