In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzekeringsplicht van een vreemdeling met een verblijfsvergunning en de daaropvolgende boetebesluiten van het Zorginstituut Nederland. De betrokkene, die sinds 16 september 2010 een verblijfsvergunning had, ontving financiële ondersteuning op basis van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva 2005) en was verzekerd op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het Zorginstituut had betrokkene aangemaand om een zorgverzekering af te sluiten, maar betrokkene stelde dat hij al verzekerd was op basis van de RZA. Het Zorginstituut legde hem een boete op wegens het niet afsluiten van een zorgverzekering, wat betrokkene aanvocht.
De rechtbank Rotterdam had in eerdere uitspraken geoordeeld dat het Zorginstituut de boetebesluiten niet correct had toegepast, wat leidde tot hoger beroep van het Zorginstituut. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de artikelen 9a, 9b en 9c van de Zorgverzekeringswet (Zvw) niet van toepassing zijn op vreemdelingen die onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie vallen, zoals in het geval van betrokkene. De Raad concludeerde dat de wetgever geen uitzondering had gemaakt voor deze groep vreemdelingen en dat het opleggen van een boete in dit geval niet in overeenstemming was met een redelijke uitleg van de wet.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, maar vernietigde de schorsing van de boetebesluiten en herroept deze besluiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgverzekering voor ingezetenen, maar erkent ook de specifieke situatie van vreemdelingen die onder bijzondere regelingen vallen.