In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verplichting van appellante om een zorgverzekering af te sluiten volgens de Zorgverzekeringswet (Zvw). Appellante was in de veronderstelling dat zij met haar verzekering bij de National Health Service (NHS) in Groot-Brittannië voldeed aan deze verplichting. De Raad oordeelde echter dat deze veronderstelling onjuist was. De verplichting om een zorgverzekering af te sluiten is pas voldaan wanneer de verzekering voldoet aan de regels van de Zvw, zoals vastgelegd in de hoofdstukken 2 en 3 van de wet.
De zaak begon toen het Zorginstituut Nederland appellante in 2011 aanmaande om een zorgverzekering af te sluiten. Ondanks dat appellante en haar echtgenoot verzekerd waren bij de NHS, oordeelde de Raad dat deze verzekering niet voldeed aan de eisen van de Zvw. Appellante ontving een boete van € 369,51 omdat zij niet tijdig een zorgverzekering had afgesloten. In bezwaar en beroep stelde appellante dat zij niet verplicht was een zorgverzekering in Nederland af te sluiten, maar de Raad bevestigde dat de boete terecht was opgelegd.
De Raad concludeerde dat het Zorginstituut geen aanleiding had om een lagere boete op te leggen, ondanks de bijzondere omstandigheden die appellante aanvoerde. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland werd bevestigd, en de Raad benadrukte dat de ziektekostenverzekering van appellante in Engeland niet voldeed aan de Nederlandse wetgeving. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, met M.S.E.S. Umans als griffier.