ECLI:NL:CRVB:2016:59
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de bevoegdheid van het college om een aanvraag om bijstand buiten behandeling te stellen op basis van onvoldoende gegevens
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 21 februari 2014 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar het college heeft deze aanvraag op 9 mei 2014 buiten behandeling gesteld omdat appellant niet tijdig alle gevraagde gegevens had ingeleverd. Appellant had verzocht om uitstel voor het indienen van de benodigde stukken, maar het college heeft dit verzoek afgewezen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 12 januari 2016 geoordeeld dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De Raad overweegt dat appellant niet tijdig, ook niet na een geboden hersteltermijn, alle opgevraagde stukken heeft overgelegd. Appellant heeft aangevoerd dat zijn financiële situatie hem belemmerde om de gevraagde gegevens te verkrijgen, maar de Raad oordeelt dat dit niet afdoet aan zijn verplichting om de benodigde bewijsstukken in te dienen. De Raad concludeert dat de geboden hersteltermijn van vijf weken niet onredelijk kort was en dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
De uitspraak bevestigt dat de gronden die appellant heeft aangevoerd met betrekking tot zijn verplichtingen en verrichte activiteiten buiten de omvang van het geding vallen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 januari 2016.