ECLI:NL:CRVB:2010:BN9403

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3157 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een bijstandsaanvraag en de gevolgen van het niet tijdig overleggen van noodzakelijke gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 september 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zutphen. Appellant had op 12 oktober 2007 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland heeft de aanvraag op 29 november 2007 buiten behandeling gelaten, omdat appellant niet tijdig de benodigde gegevens had overgelegd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het College heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gemotiveerd, maar de Raad oordeelt dat het College terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gelaten op basis van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat een bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad om de aanvraag aan te vullen. De Raad concludeert dat appellant niet tijdig de gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften, heeft overgelegd en dat hij niet heeft aangetoond dat hij niet in staat was om deze gegevens tijdig te verstrekken.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het College in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling laten van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en bevestigd de eerdere beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

09/3157 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 29 april 2009, 08/818 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland (hierna: College)
Datum uitspraak: 28 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2010. Appellant is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door C.M.J.I. de Veer, werkzaam bij de gemeente Berkelland.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant heeft op 12 oktober 2007 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij brief van 30 oktober 2007 heeft het College appellant verzocht ontbrekende gegevens, waaronder bankafschriften, vóór 12 november 2007 te overleggen. Bij een ongedateerd besluit dat op 29 november 2007 aan appellant is aangeboden heeft het College de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten, op de grond dat appellant niet uiterlijk op 11 november 2007 de voor de behandeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens heeft overgelegd.
1.2. Bij besluit van 14 april 2008 heeft het College het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 april 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb bepaalt, voor zover van belang, dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Inzage in bankafschriften met betrekking tot de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode is in het algemeen noodzakelijk om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. Het College heeft dan ook terecht verzocht om alle bankafschriften van de op naam van appellant staande rekeningen van de drie maanden voorafgaande aan de bijstandsaanvraag.
4.3. Niet in geding is dat appellant de gevraagde gegevens niet tijdig heeft verstrekt.
De Raad is van oordeel dat appellant het geconstateerde verzuim verwijtbaar niet binnen de gestelde termijn heeft hersteld. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat niet is gebleken dat appellant buiten staat was de verlangde gegevens alsnog tijdig over te leggen en voorts dat appellant niet binnen de gestelde termijn om verlenging van die termijn heeft verzocht.
4.4. Naar aanleiding van het feit dat appellant bij zijn latere aanvraag van 1 april 2008 alsnog een bankafschrift heeft overgelegd, merkt de Raad op dat volgens vaste rechtspraak de aard en inhoud van een primair besluit tot het buiten behandeling laten van een aanvraag om bijstand meebrengt dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het primaire besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien het gegevens of bescheiden betreft waarvan zou moeten worden aangenomen dat belanghebbende redelijkerwijs niet in staat is geweest om ter zake informatie binnen de gestelde termijn te verstrekken. In het voorgaande ligt reeds besloten dat hiervan in dit geval geen sprake is. Naar het oordeel van de Raad heeft het College dan ook terecht geen rekening gehouden met de gegevens die appellant bij de aanvraag van 1 april 2008 heeft overgelegd.
4.5. Op grond van het vorenstaande komt de Raad met de rechtbank tot de conclusie dat het College op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb bevoegd was de aanvraag van appellant buiten behandeling te laten. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling laten van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. Het feit dat aan appellant alsnog per 1 april 2008 bijstand is toegekend doet aan het voorgaande niet af.
4.6. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2010.
(get.) J.F. Bandringa.
(get.) J. de Jong.
RB