ECLI:NL:CRVB:2016:582
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsverlening wegens niet-wonen op het uitkeringsadres en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellant, die sinds 1 februari 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg, die eerder de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Venlo had beoordeeld. De rechtbank had in haar eerste uitspraak geoordeeld dat het college ten onrechte de intrekking van de bijstand had gegrond op een verouderde wettelijke bepaling, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten omdat het recht op bijstand niet meer kon worden vastgesteld. In de tweede uitspraak werd het beroep tegen de beslissing om de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde, zoals hij had opgegeven. Dit werd bevestigd door verklaringen van de verhuurder en het onderzoek van de sociaal rechercheur. Appellant had niet de benodigde gegevens verstrekt om zijn woon- en leefsituatie te onderbouwen, wat leidde tot de conclusie dat hij de inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad oordeelt dat het college op goede gronden de bijstand heeft ingetrokken en de aanvraag buiten behandeling heeft gelaten. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en de eerdere uitspraken van de rechtbank worden bevestigd.