ECLI:NL:CRVB:2016:580
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing bijstandsaanvraag op grond van de Wet werk en bijstand (WWB)
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de afwijzing van een bijstandsaanvraag op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) werd bevestigd. Appellant had op 23 april 2013 bijstand aangevraagd en opgegeven dat hij woonachtig was op het adres van zijn oom. De gemeente Amsterdam heeft echter een onderzoek ingesteld naar zijn woon- en verblijfssituatie, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag op 13 mei 2013. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig bekeken. Tijdens het huisbezoek op het opgegeven adres werden verschillende zaken aangetroffen die de woonomstandigheden van appellant in twijfel trokken. De Raad oordeelde echter dat appellant voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde. De Raad vond dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de feitelijke woonsituatie van appellant en dat de onduidelijkheden die door de gemeente waren aangevoerd, niet voldoende waren om de afwijzing van de bijstandsaanvraag te rechtvaardigen.
Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam veroordeeld om appellant met terugwerkende kracht bijstand te verlenen. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.991,- bedragen. De uitspraak werd gedaan op 23 februari 2016.