ECLI:NL:CRVB:2016:566

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
14/2400 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag ouderdomspensioen zonder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1944 in Marokko, had een herhaalde aanvraag voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend. De aanvraag was eerder op 5 oktober 2009 afgewezen, en het bezwaar daartegen was ongegrond verklaard. De appellant had in 2012 opnieuw een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die de aanvraag konden onderbouwen. De rechtbank had de eerdere afwijzing bevestigd, en de appellant had hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 8 januari 2016 was de appellant niet aanwezig, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) was vertegenwoordigd door mr. M.F. Sturmans. De Raad oordeelde dat de door de appellant overgelegde stukken niet als nieuw gebleken feiten konden worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat de aanvraag van 29 mei 2012 een herhaling was van de eerdere aanvraag en dat er geen nieuwe argumenten waren om de aanvraag te honoreren. De Raad bevestigde dat er geen bewijs was dat de appellant verzekerde jaren had opgebouwd in Nederland, en dat de overgelegde verklaringen onvoldoende waren om aan te nemen dat de appellant dezelfde persoon was als een eerder geregistreerde werknemer.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/2400 AOW
Datum uitspraak: 19 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 april 2014, 12/6504 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2016. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren in 1944 in Marokko en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Bij besluit van 5 oktober 2009 is de aanvraag van appellant om een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) afgewezen. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 oktober 2009 is bij besluit van 3 juni 2010 ongegrond verklaard. Het beroep tegen dit besluit is eveneens ongegrond verklaard. Bij zijn uitspraak van 24 juni 2011 heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak is appellant in verzet gekomen. Bij uitspraak van 1 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU3409, is het verzet ongegrond verklaard.
1.2.
Op 29 mei 2012 heeft appellant opnieuw een pensioen ingevolge de AOW aangevraagd. Bij besluit van 25 juli 2012 is de aanvraag afgewezen.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 4 december 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het besluit is ten grondslag gelegd dat de aanvraag een herhaling van de eerdere aanvraag is en dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangedragen. Er zijn geen argumenten om de aanvraag te honoreren voor wat betreft de periode vanaf de herhaalde aanvraag.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De door appellant overgelegde stukken zijn op goede gronden niet aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De in beroep overgelegde stukken kunnen niet bij deze beoordeling worden betrokken. Voorts is overwogen dat uit geen van de stukken blijkt dat appellant verzekerde jaren heeft opgebouwd op grond van wonen of werken in Nederland.
3. Appellant heeft gesteld dat hij tussen 1970 en 1975 heeft gewerkt in een fabriek in Roosendaal onder de naam Mohamed [H].
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De aanvraag van appellant van 29 mei 2012 is een herhaling van de aanvraag waar de Svb al eerder op heeft beslist bij het besluit van 5 oktober 2009, dat in rechte vaststaat.
4.2.
Een bestuursorgaan is bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van dezelfde strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit in beginsel niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Bij een doorlopende (periodieke) aanspraak als hier aan de orde, moet voor de toetsing een splitsing worden aangebracht. Wat betreft de periode voorafgaande aan de aanvraag, dient de bestuursrechter zich te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd. Voor de periode na de aanvraag moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken en moet bij de bestuursrechter een minder terughoudende toets plaatsvinden. Het is met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging niet verenigbaar dat een besluit, waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, in zulke gevallen blijvend aan de aanvrager wordt tegengeworpen.
4.3.
Ter ondersteuning van zijn herhaalde aanvraag van 29 mei 2012 heeft appellant voorafgaand aan het bestreden besluit diverse stukken overgelegd. Deze stukken kunnen niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Het oordeel van de rechtbank daarover is juist, evenals de overwegingen waarbij is vastgesteld dat sommige stukken al in het kader van een eerdere aanvraag zijn overgelegd en de overige overgelegde stukken niet zodanig zijn dat deze aanleiding hadden moeten geven om het besluit van 5 oktober 2009 te herzien.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat de in beroep overgelegde stukken niet kunnen worden betrokken bij de beoordeling van de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, is juist. Uit de door de rechtbank genoemde rechtspraak van de Raad, waaronder zijn uitspraak van 16 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1802, volgt dat de in hoger beroep overgelegde stukken evenmin bij deze beoordeling kunnen worden betrokken.
4.5.
Wat betreft de periode na de aanvraag van 29 mei 2012 moet worden geconstateerd dat voorafgaand aan het besluit van 3 juni 2010 uitgebreid onderzoek heeft plaatsgevonden naar een mogelijke grond voor verzekering van appellant. Er is gezocht naar aanwijzingen van wonen of werken van appellant in Nederland onder zijn eigen naam. Daarvan is geen enkel bewijs gevonden. Ook is gezocht naar aanwijzingen of appellant inderdaad dezelfde persoon is als [H]. Behalve dat appellant een woonadres heeft genoemd waar [H] (ook) heeft gewoond, zijn er alleen aanwijzingen dat appellant [H] niet is. De door appellant opgegeven overige woonadressen, werkgevers, soort werk, geboorteplaats en huwelijksdatum en geboortejaar van de echtgenote komen niet overeen met de gegevens die van [H] zijn geregistreerd. De door appellant overgelegde verklaringen van 20 maart 2014 van de Marokkaanse overheid en van 3 april 2014 van twee getuigen zijn onvoldoende om - in weerwil van de aanwijzingen van het tegendeel - aan te nemen dat appellant dezelfde persoon is als [H].
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.4. volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2016.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) H.J. Dekker

AP