als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (Marokko), (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2010, 10/3003 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 1 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 24 juni 2011 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 24 juni 2011 heeft appellant verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 27 september 2011, waar partijen - de Svb met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
De uitspraak van de Raad van 24 juni 2011 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 31 januari 2011 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In het verzetschrift heeft appellant geen verklaring gegeven voor het feit dat hij het griffierecht niet heeft betaald.
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat het verzuim appellant niet kan worden verweten, moet het verzet ongegrond worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2011.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
Par conséquent, décidée par T.G.M. Simons, en présence de D.W.M. Kaldenhoven en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 1 novembre 2011.