ECLI:NL:CRVB:2016:563
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering AOW-uitkering op basis van ingezetenschap en arbeidsverleden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1939 en van Marokkaanse nationaliteit, had een aanvraag voor een AOW-uitkering ingediend, waarbij hij stelde dat hij tussen 1968 en 1973 in Nederland had gewoond en gewerkt. De aanvraag werd echter afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op basis van het feit dat niet aannemelijk was dat de appellant in die periode ingezetene van Nederland was of in Nederland arbeid had verricht.
De rechtbank had het bezwaar van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, omdat de appellant zijn stellingen niet had onderbouwd met objectief verifieerbare documenten. De Svb had onderzoek gedaan naar het woon- en arbeidsverleden van de appellant, maar vond geen bewijs dat hij in Nederland had gewoond of gewerkt. De appellant had geen bewijsstukken overgelegd die zijn claims ondersteunden, en de Svb had geen gegevens kunnen vinden in de gemeentelijke basisadministratie of bij de betrokken bedrijven.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de appellant niet verzekerd was voor de AOW, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van ingezetenschap of arbeid in Nederland. De Raad oordeelde dat de vraag of er premies voor de appellant waren afgedragen niet relevant was voor de beoordeling van zijn verzekering op grond van de AOW. De uitspraak werd gedaan door rechter E.E.V. Lenos, met H.J. Dekker als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 februari 2016.