ECLI:NL:CRVB:2016:513

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
15/5591 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidsrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, waarbij zijn WW-uitkering werd herzien en een bedrag van € 1.120,43 werd teruggevorderd. Het bezwaar werd echter te laat ingediend, volgens het Uwv, en de termijnoverschrijding werd niet verschoonbaar geacht. De rechtbank Overijssel had het bezwaar van betrokkene eerder gegrond verklaard, maar het Uwv ging in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat de bezwaartermijn op 17 december 2014 begon en eindigde op 27 januari 2015. Betrokkene had zijn bezwaarschrift pas op 29 januari 2015 ingediend, waardoor het niet tijdig was. De Raad concludeerde dat artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing was, omdat betrokkene zijn bezwaarschrift niet vóór het einde van de termijn ter post had bezorgd. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de strikte toepassing van de termijnen zoals vastgelegd in de Awb. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/5591 WW
Datum uitspraak: 17 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
4 augustus 2015, 15/541 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke. Betrokkene is verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene heeft een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen.
1.2.
Bij besluit van 16 december 2014 heeft appellant de WW-uitkering van betrokkene herzien met ingang van 30 september 2014 (bedoeld is: 2013) en over de periode van
30 september 2013 tot en met 5 januari 2014 een bedrag van € 1.120,43 aan volgens appellant onverschuldigd betaalde WW-uitkering van betrokkene teruggevorderd.
1.3.
Bij brief van 28 januari 2015 heeft betrokkene bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Appellant heeft dit bezwaarschrift op 29 januari 2015 ontvangen.
1.4.
Appellant heeft betrokkene verzocht te laten weten waarom het bezwaar te laat is ingediend.
1.5.
Betrokkene heeft verklaard dat hij tijdens de bezwaartermijn een aantal keren telefonisch contact heeft gehad met [naam] , medewerkster bij appellant. Later kon hij haar niet nogmaals aan de lijn krijgen, omdat zij - naar later bleek - inmiddels werkzaam was op een ander kantoor van appellant. Uiteindelijk heeft hij [naam] op 28 januari 2015 alsnog aan de lijn gekregen. Zij heeft betrokkene verteld dat de bezwaartermijn die dag was verstreken, maar hem aangeraden alsnog bezwaar te maken.
1.6.
Bij besluit van 11 februari 2015 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 16 december 2014 niet-ontvankelijk verklaard. Volgens appellant heeft betrokkene zijn bezwaarschrift te laat ingediend en is deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, appellant opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van betrokkene met inachtneming van het gestelde in haar uitspraak en een bepaling gegeven over vergoeding van griffierecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat, gelet op artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de bezwaartermijn is gaan lopen op
17 december 2014 en is geëindigd op 28 januari 2015. Omdat betrokkene zijn bezwaarschrift op 28 januari 2015 heeft verzonden en dit bezwaarschrift, blijkens het ontvangststempel, op 29 januari 2015 door appellant is ontvangen, is het volgens de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, tijdig ingediend.
3. Appellant heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van
10 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY5827, gesteld dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 6:7 van de Awb. Appellant is het eens met de rechtbank dat de bezwaartermijn is gaan lopen op 17 december 2014, maar volgens appellant eindigde deze termijn, gelet op de genoemde uitspraak van de Raad, op 27 januari 2015 om 23:59 uur. Gelet hierop heeft betrokkene niet tijdig bezwaar gemaakt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb gaat de termijn in met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
4.2.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het vóór het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb geldt dat bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.3.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.4.
Vast staat dat het besluit op dinsdag 16 december 2014 door appellant op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt zodat de bezwaartermijn is aangevangen op woensdag 17 december 2014, om 00:00 uur. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, betekent dit dat de termijn eindigt op dinsdag 27 januari 2015, na het verstrijken van het tijdstip 23:59 uur. Op dat moment zijn immers 42 dagen (van 24 uur) verstreken (zie: ECLI:NL:CRVB:2012:BY5827).
4.5.
Aangezien het bezwaarschrift pas op donderdag 29 januari 2015 door appellant is ontvangen, is het bezwaarschrift niet tijdig ingediend. Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is niet van toepassing omdat betrokkene zijn bezwaarschrift niet vóór het einde van de termijn ter post heeft bezorgd. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
4.6.
In hetgeen betrokkene heeft aangevoerd is geen grond gelegen om de overschrijding van de bezwaartermijn met toepassing van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar te achten. Betrokkene had tijdig een voorlopig bezwaarschrift kunnen indienen.
4.7.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep van betrokkene alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van
C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2016.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

UM