ECLI:NL:CRVB:2016:5110

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 december 2016
Publicatiedatum
4 januari 2017
Zaaknummer
16/1840 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buiten behandelingstelling van een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 23 januari 2015 een aanvraag om bijstand ingediend, maar heeft niet tijdig de gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften, ingeleverd. Het college heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellant niet aan de informatieverplichting voldeed. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant heeft aangevoerd dat het primaire besluit tot buitenbehandelingstelling onvoldoende gemotiveerd was, maar de Raad oordeelt dat het college voldoende heeft gespecificeerd welke gegevens nodig waren. De Raad verwijst naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht, die bepalen dat een aanvraag niet in behandeling kan worden genomen als de verstrekte gegevens onvoldoende zijn.

De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen en dat er geen reden is om aan te nemen dat het college van deze bevoegdheid in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en er wordt geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16/1840 WWB
Datum uitspraak: 27 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
17 februari 2016, 15/4532 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam gemachtigde] , gemachtigde, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2016. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Duivenvoorde.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 23 januari 2015 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend. Daarbij heeft appellant opgegeven dat hij staat ingeschreven in de Kamer van Koophandel met een eenmanszaak [naam eenmanszaak] , maar sinds september 2013 na een herseninfarct geen werkzaamheden als zelfstandige meer heeft verricht. Naar aanleiding hiervan heeft het college appellant bij brief van 27 januari 2015 verzocht een aantal in de bijlage bij de brief vermelde gegevens, waaronder bankafschriften, vóór 3 februari 2015 te verstrekken. Appellant heeft niet gereageerd op dit verzoek. Vervolgens heeft het college appellant bij brief van 4 februari 2015 uitgenodigd om dezelfde, in de bijlage bij die brief genoemde, gegevens vóór 18 februari 2015 in te leveren. Daarbij is appellant er onder meer op gewezen dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen als hij de benodigde gegevens niet tijdig inlevert. Appellant heeft niet alle benodigde gegevens tijdig ingeleverd.
1.2.
Bij besluit van 20 februari 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 juni 2015 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant niet binnen de hem gegeven hersteltermijn de gevraagde gegevens heeft overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door appellant eerst in hoger beroep aangevoerde grond dat het primaire besluit van 20 februari 2015 onbevoegd is genomen treft geen doel. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK1872) kan een aan het primaire besluit klevend bevoegdheidsgebrek geacht worden te zijn geheeld, indien de beslissing op bezwaar op correcte wijze door of namens het bevoegde orgaan is genomen, zoals bij het bestreden besluit het geval is.
4.2.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat het primaire besluit tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag onvoldoende is gemotiveerd omdat uit dat besluit niet blijkt welke bedrijfsstukken zijn opgevraagd. Deze grond slaagt niet. In het besluit van 20 februari 2015 wordt verwezen naar de brief van het college van 4 februari 2015. In de bij die brief gevoegde bijlage staan alle gegevens vermeld die appellant vóór 18 februari 2015 diende in te leveren. Het college heeft die gegevens voldoende gespecificeerd. Volgens de bijlage bij de brief van 4 februari 2015 gaat het onder meer om bankafschriften van rekeningnummers [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] over de periode vanaf 1 september 2012 en om bankafschriften van alle overige op naam van appellant staande rekeningnummers over de periode vanaf 1 september 2012.
4.4.
De gevraagde bankafschriften zijn onmiskenbaar van belang voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Appellant heeft wel bankafschriften overgelegd van eerstgenoemde rekening, zij het niet compleet, maar weinig of geen bankafschriften van de andere rekeningen. Zoals het college in de brief van 4 februari 2015 heeft meegedeeld, kon de inlevertermijn worden verlengd, indien appellant op tijd zou aangeven dat het hem niet lukte om alle gegevens vóór 18 februari 2015 in te leveren. Appellant heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. De gevolgen daarvan moeten voor zijn rekening en risico komen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het college bevoegd was de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen. Niet gebleken is dat het college van die bevoegdheid in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en G.M.G. Hink en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2016.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) J.L. Meijer

HD