ECLI:NL:CRVB:2016:5099

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
4 januari 2017
Zaaknummer
14/6236 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugvordering bijstandsuitkering en berekening van het terugvorderingsbedrag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 3 oktober 2014 een eerdere beslissing over de herziening van de bijstand van appellante had genomen. Appellante ontving sinds 2 januari 2008 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand. In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven de bijstand van appellante herzien, waarbij rekening is gehouden met inkomsten uit kansspelen en giften. Dit leidde tot een terugvordering van € 4.068,47. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de beslissing van het college niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking had op de herziening van de bijstand en ongegrond verklaard voor het overige, omdat appellante geen zelfstandige beroepsgronden had aangevoerd tegen de terugvordering.

In hoger beroep heeft appellante zich verzet tegen deze uitspraak. De Raad voor de Rechtspraak heeft het verzoek van de gemachtigde van appellante om uitstel van de zitting afgewezen, omdat er geen gewichtige redenen waren voor dit verzoek. De Raad heeft vastgesteld dat het besluit tot herziening van de bijstand in rechte onaantastbaar is geworden. De Raad heeft echter ook overwogen dat het hoger beroep van appellante moet worden opgevat als gericht tegen de hoogte van de terugvordering, omdat het college geen overzicht van de terugvorderingsposten had bijgevoegd bij het primaire besluit. De Raad heeft geconcludeerd dat de berekening van het terugvorderingsbedrag door het college niet onjuist is en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het ontvangen bedrag van € 3.000,- niet voor zichzelf heeft kunnen aanwenden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van gronden, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6236 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
3 oktober 2014, 14/1506 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.C.A. Stallen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2016. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Rijkers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 2 januari 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Bij besluit van 29 mei 2013 is de bijstand van appellante over de periode van 29 september 2010 tot 13 maart 2013 herzien met dien verstande dat alsnog rekening is gehouden met ontvangen inkomsten uit kansspelen en giften. Bij besluit van 18 november 2013 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van
29 mei 2013 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. Bij uitspraak van de rechtbank van 8 april 2014 is het beroep tegen het besluit van
18 november 2013 ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.2.
Bij besluit van 7 juni 2013 heeft het college de, als gevolg van de herziening van de bijstand, teveel betaalde bijstand van appellante teruggevorderd tot een bedrag van
€ 4.068,47. Bij besluit van 19 maart 2014 is het bezwaar tegen het besluit van 7 juni 2013 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het bij het besluit van 7 juni 2013 gevoegde overzicht en de motivering van de terug te vorderen bedragen meebrengen dat ook aspecten van de herziening van de bijstand bij de herbeoordeling in bezwaar van het terugvorderingsbesluit dienen te worden meegenomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
19 maart 2014 niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit ziet op de herziening en heeft zij het beroep voor het overige ongegrond verklaard, nu appellante tegen de terugvordering geen zelfstandige beroepsgronden heeft aangevoerd.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Mr. Stallen heeft achttien minuten voor de geplande aanvang van de zitting per faxbericht aan de Raad verzocht de behandeling van de zaak aan te houden wegens vermeende incompleetheid van het dossier. De Raad heeft het verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting afgewezen. Allereerst is niet gebleken van gewichtige redenen die een dergelijk laat verzoek zouden kunnen rechtvaardigen. Voorts is de Raad niet gebleken dat in het dossier stukken ontbreken, die voor de beoordeling van het hoger beroep van wezenlijk belang kunnen zijn. Overigens heeft de gemachtigde van het college verzekerd dat aan
mr. Stallen, in het kader van de eerder voor appellante gevoerde procedures in bezwaar en beroep, alle relevante stukken - waaronder de door haar in het verdagingsverzoek kennelijk bedoelde stukken - zijn toegezonden.
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het besluit tot herziening van de bijstand van 29 mei 2013 in rechte onaantastbaar is geworden.
4.3.
De Raad ziet onder de gegeven omstandigheden evenwel, anders dan de rechtbank, aanleiding het (hoger) beroep van appellante op te vatten als te zijn gericht tegen de vaststelling van de hoogte van de terugvordering. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat bij het primaire herzieningsbesluit geen overzicht van de betreffende posten was gevoegd en evenmin een motivering waarom de desbetreffende bedragen in mindering strekten op de bijstand. De Raad ziet geen grond om de door het college gemaakte berekening van het terugvorderingsbedrag voor onjuist te houden. Daarbij wordt in het bijzonder, gelet op wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het door haar in augustus 2012 ontvangen bedrag van € 3.000,- niet voor
zichzelf heeft kunnen aanwenden. De enkele schriftelijke verklaring van haar schoonmoeder wordt niet ondersteund door objectieve en verifieerbare gegevens. Overigens is de bijstand over augustus 2012 in zijn geheel ingetrokken en is over die maand, anders dan appellante kennelijk meent, slechts de eerder verleende bijstand ter hoogte van de norm voor een alleenstaande ouder, en dus niet het totale bedrag van € 3.000,-, van haar teruggevorderd.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, met verbetering van gronden, worden bevestigd voor zover aangevochten.
4.5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en Y.J. Klik en R.P.Th. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M.S. Spek

HD