Uitspraak
OVERWEGINGEN
darm- en later ook whiplashklachten ziek gemeld, waarna zijn mate van arbeidsongeschiktheid per 17 augustus 2011 is vastgesteld op 45 tot 55%. Daarnaast is aan appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend, die per 17 maart 2013 is beëindigd wegens het bereiken van de einddatum.
9 september 2012 wordt berekend naar een mate van 80 tot 100%. Tevens is vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 22 januari 2014 is afgenomen en per die datum 25 tot 35% bedraagt, en dat de mate van arbeidsongeschikt met ingang van
12 juni 2014 weer 80 tot 100% bedraagt. Dit besluit is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts van 11 november 2014 en een rapport van de arbeidsdeskundige van
24 november 2014. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 28 mei 2015 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
12 juni 2014 wordt vastgesteld op 45 tot 55%. De rechtbank heeft laatstgenoemd besluit op grond van het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede in de beoordeling betrokken.
22 januari 2014 en zijn geschiktheid voor tenminste één van de in het kader van de
WAO-beoordeling in 2011 geselecteerde functies. De wijze waarop appellant zelf zijn gezondheidsklachten ervaart en het door hemzelf benoemen van extra beperkingen ten opzichte van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juni 2011 kunnen geen grondslag vormen voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid in het kader van de ZW. Het Uwv heeft terecht geconcludeerd dat ten minste één van de drie geselecteerde functies past binnen de belastbaarheid van appellant en dat hij daarmee hersteld is voor zijn werk in het kader van de ZW.
9 september 2012 tot 22 januari 2014 verhoogd naar de klasse 80 tot 100%, in de periode van 22 januari 2014 tot 12 juni 2014 weer verlaagd naar de klasse 45 tot 55% en daarna weer verhoogd naar de klasse 80 tot 100%. Appellant heeft zich dus niet heeft hoeven in te stellen op een slechtere financiële situatie. De rechtbank heeft tot slot bepalingen gegeven over proceskosten en griffierecht.
22 januari 2014 tot 12 juni 2014 goed zijn weergegeven in de FML die geldt vanaf
15 januari 2014. In het bij de rechtbank ingebrachte rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 november 2015 is uiteengezet dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) van 15 januari 2014, van 13 maart 2014 en van 11 november 2014 in samenhang bezien, volgt dat voor wat betreft de handbeperkingen geen aanleiding bestaat om over deze periode meer beperkingen aan te nemen dan in de FML van 21 juni 2011. Er is geen reden te twijfelen aan de juistheid van dit oordeel.
11 november 2014 waarin appellant heeft verklaard dat hij na een klein klusje in de zomer veel pijn kreeg aan zijn rechterhand, dat men vermoedde dat sprake was van een nieuwe fractuur waarna appellant een aantal weken – volgens de anamnese van 12 juni 2014 tot
17 juli 2014 – een gipsspalk heeft gehad. Deze verzekeringsarts heeft een aantal maanden nadat de gipsspalk was verwijderd op basis van onderzoek vastgesteld dat appellant in de periode dat hij een gipsspalk droeg en daarna beperkingen ondervond in het gebruik van zijn rechterhand die kunnen passen bij de door de traumachirurg beschreven afwijkingen. Hiermee wordt het verschil in waardering van de beperkingen aan de rechterhand tussen de data
22 januari 2014 en 12 juni 2014 overtuigend verklaard.
15 januari 2014. Appellant heeft ook ter zitting niet kunnen verduidelijkingen wat maakt dat dit in strijd zou zijn met het beginsel van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechtbank van de mens en de fundamentele vrijheden. Appellant heeft blijkens het rapport van de verzekeringsarts informatie van de behandelend sector ingebracht en is daartoe dus in de gelegenheid geweest. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat en hoe hij daarin gehinderd is geweest doordat bij het besluit van
19 december 2014 zijn mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld voor
22 januari 2014.
.
BESLISSING
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2016.