ECLI:NL:CRVB:2016:5088

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
30 december 2016
Zaaknummer
16/1710 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verwachte geschiktheid voor bevordering binnen de politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, een politieambtenaar, had verzocht om bevordering naar de functie van Medewerker Basispolitiezorg B (senior GGP). De korpschef had dit verzoek afgewezen op basis van de beoordeling van de verwachte geschiktheid van de appellant, die als onvoldoende werd beschouwd. De beoordeling was gebaseerd op een beoordelingsformulier dat door de leidinggevende van de appellant was ingevuld, waarin diverse ontwikkelpunten waren benoemd die de verwachte geschiktheid zouden belemmeren.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de leidinggevende van de appellant een zekere mate van vrijheid heeft bij het beoordelen van de verwachte geschiktheid en dat ontwikkelpunten, afhankelijk van hun aard en zwaarte, als beletsel voor de verwachte geschiktheid kunnen worden gezien. De Raad heeft geconcludeerd dat de ontwikkelpunten die door de leidinggevende zijn benoemd, zoals vakmanschap, initiatief, probleemanalyse, teamwork organiseren en coachen, van voldoende gewicht zijn om de afwijzing van het bevorderingsverzoek te rechtvaardigen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van de appellant ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de geschiktheid van ambtenaren voor bevordering, waarbij zowel positieve als negatieve aspecten in overweging moeten worden genomen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/1710 AW
Datum uitspraak: 8 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
29 januari 2016, 14/2417 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Oosting hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S.G. van der Heide. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J. de Wit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds februari 2001 werkzaam als politieambtenaar bij de voormalige politieregio [regio a] (thans Eenheid Noord-Nederland), laatstelijk in de functie van Medewerker basispolitiezorg A, ook wel genoemd generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP).
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn neergelegd in de op 1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche, Stcrt. 2010, 19782 (circulaire). Een onderdeel van de harmonisatieafspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior binnen de GGP’ (loopbaanbeleid). In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de bevordering van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP
(schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’.
1.3.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant om bevordering naar de functie van Medewerker Basispolitiezorg B, ook wel genoemd senior GGP, is op 6 december 2012 het functioneren van appellant in de periode van november 2010 tot november 2012 beoordeeld als boven de norm. Op dezelfde datum heeft de leidinggevende van appellant het ‘Beoordelingsformulier voor uitspreken verwachting over toekomstige geschiktheid voor de functie van Medewerker Basispolitiezorg B’ (beoordelingsformulier verwachte geschiktheid) ingevuld en de vraag of appellant over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP beschikt met ‘nee’ beantwoord. De beoordeling is op 13 december 2012 door het bevoegd gezag vastgesteld.
1.4.
Bij besluit van 19 augustus 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 mei 2014 (bestreden besluit), heeft de korpschef het verzoek om bevordering van appellant afgewezen op de grond dat hij niet beschikt over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Binnen de voormalige politieregio [regio a] heeft de invulling van het begrip verwachte geschiktheid plaatsgevonden door zeven competenties van de betrokkene te toetsen die belangrijk zijn voor het vervullen van de functie van Medewerker Basispolitiezorg B. Die toets vindt plaats door het beschrijven van voorbeelden uit de praktijk waaruit het gedrag van de betrokkene blijkt. De betrokkene heeft de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP wanneer hij er voldoende op scoort.
4.2.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij beschikt over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP. Daartoe heeft hij gewezen op het over hem opgemaakte beoordelingsformulier verwachte geschiktheid en gesteld dat een redelijke uitleg van de daarin door zijn leidinggevende bij de onderscheiden competenties geplaatste opmerkingen erop wijst dat hij een voldoende heeft gescoord. Hij heeft gesteld dat de in dat formulier bij diverse competenties vermelde ontwikkelpunten van ondergeschikte aard zijn, dat de korpschef daar te veel gewicht aan heeft toegekend en dat het gebruikelijk is dat men zich in een nieuwe functie nog moet inwerken.
4.3.
Hoewel aan appellant kan worden toegegeven dat de door zijn leidinggevende op het beoordelingsformulier verwachte geschiktheid bij de diverse competenties geplaatste opmerkingen een overwegend positief beeld geven van de verwachte geschiktheid, kan niet worden voorbijgegaan aan de omstandigheid dat de leidinggevende ook diverse ontwikkelpunten heeft benoemd. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van
21 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1443), mag de verwachte geschiktheid ontwikkelpunten bevatten, maar mogen ontwikkelpunten afhankelijk van hun aard en zwaarte, ook als een beletsel voor de verwachte geschiktheid worden gezien. Bij de uiteindelijke weging van de ontwikkelpunten kan aan de beoordelaar een zekere mate van vrijheid niet worden ontzegd. In het geval van appellant heeft de korpschef ontwikkelpunten geconstateerd op de competenties vakmanschap, initiatief, probleemanalyse, teamwork organiseren en coachen. Die ontwikkelpunten komen erop neer dat appellant wat die competenties betreft meer op de voorgrond moet treden en het voortouw moet nemen. De leidinggevende van appellant heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat deze ontwikkelpunten, die de kern van de functie van senior GGP raken, in de weg staan aan een positief oordeel over de verwachte geschiktheid van appellant voor die functie. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat de leidinggevende in het beoordelingsformulier verwachte geschiktheid bij de competentie netwerken heeft vermeld dat op dat gebied nog niet veel te zeggen is en dat hij denkt dat appellant daarin nog moet groeien. Anders dan appellant heeft aangevoerd, brengt de opmerking van de leidinggevende dat er op het gebied van netwerken nog niet veel te zeggen is, niet mee dat deze competentie niet bij het oordeel over de verwachte geschiktheid van appellant voor de functie van senior GGP mag worden betrokken.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van
C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2016.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) C. Moustaïne

HD