ECLI:NL:CRVB:2016:5059
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering ontheffing arbeidsverplichtingen op basis van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Helmond om appellante ontheffing te verlenen van haar arbeidsverplichtingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) aan de orde is. Appellante ontvangt sinds 22 april 2013 bijstand en heeft in het verleden tijdelijke ontheffingen gekregen. Het college heeft op basis van medisch en arbeidsdeskundig onderzoek geconcludeerd dat appellante in staat is om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten, ondanks haar medische beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de rapporten van verzekeringsgeneeskundigen en arbeidsdeskundigen. De Raad oordeelt dat het college op goede gronden heeft kunnen besluiten dat appellante niet in relevante mate werd belemmerd in haar arbeid door haar psychische en fysieke klachten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op grond van dringende redenen vrijgesteld diende te worden van haar arbeidsverplichtingen. De uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, met J.M.M. van Dalen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 december 2016.