ECLI:NL:CRVB:2016:5047

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
15-2071 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering met betrekking tot schending van de inlichtingenplicht en boeteoplegging

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van appellant, die sinds 2 januari 2012 recht had op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Na beëindiging van de uitkering op 30 april 2012, werd deze heropend op 16 augustus 2012. Appellant heeft op 8 april 2013 werkzaamheden voor uitzendbureau Co-Flex gestart en heeft op 23 mei 2013 melding gemaakt van zijn gedeeltelijke werkhervatting. Echter, hij heeft niet volledig gerapporteerd over zijn werkzaamheden bij [werkgever A]. Het Uwv legde appellant een boete op van € 1.719,70 wegens het niet tijdig en correct doorgeven van zijn werkzaamheden. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar matigde de boete tot € 860,-. Appellant ging in hoger beroep, stellende dat hij de inlichtingenplicht niet had geschonden en dat de boete niet evenredig was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden, omdat hij niet alle gewerkte uren had doorgegeven en geen melding had gemaakt van zijn werkzaamheden bij [werkgever A]. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor verdere matiging van de boete. De boete van € 860,- werd als passend en geboden beschouwd.

Uitspraak

15/2071 WW
Datum uitspraak: 28 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
11 februari 2015, 14/548 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2016. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.M. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1. Appellant had sinds 2 januari 2012 recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Nadat deze uitkering op 30 april 2012 is beëindigd, is deze met ingang van 16 augustus 2012 heropend.
2.1.
Op 8 april 2013 heeft appellant een aanvang gemaakt met werkzaamheden voor uitzendbureau Co-Flex (Co-Flex). Op 23 mei 2013 heeft appellant telefonisch contact gehad met het Uwv en gemeld dat hij gedeeltelijk in werk is hervat bij Co-Flex. Tevens heeft hij op 23 mei 2013 op een zogenoemd Wijzigingsformulier gemeld dat hij had gewerkt in de weken 15 tot 19 en dat hij de gewerkte uren wil doorgeven. Ten aanzien van die werkzaamheden heeft appellant op 30 mei 2013 opgave gedaan op een zogenoemd Inkomstenformulier WW.
2.2.
Op 8 augustus 2013 heeft het Uwv aan appellant het voornemen kenbaar gemaakt een boete op te leggen in verband met het niet volledig doorgeven dat hij gewerkt heeft voor
[naam werkgever A] ([werkgever A]). In verband met dat voornemen heeft appellant telefonisch contact gehad met het Uwv en heeft hij een toelichting gegeven bij zijn werkzaamheden.
2.3.
Bij besluit van 22 augustus 2013 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant herzien over de periode van 8 april 2013 tot en met 2 juni 2013 en een bedrag van in verband met die herziening aan onverschuldigd betaalde WW-uitkering van € 1.719,70 van appellant teruggevorderd. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
3. Bij een tweede besluit van 22 augustus 2013 heeft het Uwv appellant een boete van
€ 1.719,70 opgelegd omdat appellant niet tijdig en correct zijn werkzaamheden aan het Uwv heeft gemeld. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij beslissing op bezwaar van 2 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard en het eerdere standpunt gehandhaafd. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellant gewerkte uren bij Co-Flex niet correct heeft doorgegeven en dat hij zijn werkzaamheden via [werkgever A] helemaal niet heeft gemeld.
4. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant uit eigen beweging alsnog heeft doorgegeven dat sprake was van gedeeltelijke werkhervatting, voordat het Uwv de overtreding van de inlichtingenverplichting heeft geconstateerd. Omdat appellant niet alles juist en volledig heeft doorgegeven was er naar het oordeel van de rechtbank geen grondslag om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen, maar kon ook niet van opzet worden gesproken. Naar het oordeel van de rechtbank was evenmin sprake van grove schuld. Omdat appellant redelijkerwijs had moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat een te hoog bedrag aan uitkering zou worden toegekend, heeft de rechtbank het boetebedrag gematigd tot 50% van het benadelingsbedrag, wat na afronding leidde tot een boete van € 860,-. De rechtbank heeft die boete opgelegd en heeft daarnaast beslissingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht.
5.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden en dat hij na 8 april 2013 onverwijld met het Uwv contact heeft opgenomen. Subsidiair stelt appellant dat de boete niet evenredig is en dat, omdat hij uit eigen beweging zijn werkzaamheden heeft gemeld, slechts een minimumboete van € 150,- kan worden opgelegd. Ten slotte heeft appellant gesteld dat sprake is van een dringende reden in verband met de financiële situatie van hem en zijn gezin.
5.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Naar de mening van het Uwv is door het Uwv bewijs geleverd van het feit dat appellant zijn werkhervatting niet onverwijld heeft doorgegeven. Het Uwv heeft er verder op gewezen dat het appellant na ontvangst van zijn uitkering over de periode van 1 april 2013 tot en met 28 april 2013, gelet op de omvang van zijn werkzaamheden, duidelijk had moeten zijn dat er iets niet klopte met de uitkering. Voor een verdere matiging bestaat volgens het Uwv geen aanleiding.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de onderdelen 5 en 8 van de aangevallen uitspraak.
6.2.
Anders dan appellant stelt, blijkt uit de door hem ingestuurde formulieren niet dat hij het Uwv volledig op de hoogte heeft gesteld van zijn werkzaamheden. Op die formulieren heeft hij niet alle gewerkte uren vermeld. Daarnaast blijkt uit de door het Uwv opgetekende telefonische contacten, die in beroep bij de rechtbank zijn overgelegd, slechts dat hij op
23 mei 2013 heeft gemeld dat hij vanaf 4 april 2013 gedeeltelijk aan het werk was. De omvang van die werkzaamheden blijkt niet uit de telefonische contacten. Appellant heeft geen bewijs aangedragen waaruit kan worden afgeleid dat hij meer telefonische contacten met Uwv heeft gehad dan is af te leiden uit de door het Uwv ingebrachte contactgegevens.
6.3.
Van de werkzaamheden bij [werkgever A] heeft appellant in het geheel geen melding gemaakt. Zoals ter zitting is gebleken, is uit een door het Uwv gehouden zogenoemde thematische controle gebleken dat appellant voor [werkgever A] werkte.
6.4.
Appellant heeft zo de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden. Weliswaar heeft hij een melding gedaan, maar die was niet volledig en bleef voor wat betreft [werkgever A] geheel achterwege, terwijl hij wist dat hij ook die activiteiten moest vermelden. Er is dan ook geen aanleiding om een verminderde verwijtbaarheid aan te nemen.
6.5.
Dat er bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding moeten geven tot een verdere matiging van de boete dan de rechtbank heeft gedaan, is niet gebleken. Appellant heeft wat dat betreft geen financiële gegevens ingebracht en de boete is inmiddels betaald. De in beroep opgelegde boete van € 860,- is daarom passend en geboden.
6.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, voor zover aangevochten.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en H.G. Rottier en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2016.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) B. Dogan

NK