Uitspraak
,advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om veroordeling van het dagelijks bestuur tot vergoeding van door appellante geleden schade.
.Het dagelijks bestuur heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een afwijzing van een bijstandsaanvraag door een minderjarig kind, appellante, die bij haar grootmoeder woont. Appellante, geboren in 2008, heeft de Nederlandse nationaliteit, terwijl haar moeder de Surinaamse nationaliteit bezit en zonder geldige verblijfsvergunning in Nederland verblijft. De aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) werd afgewezen door het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Ferm Werk, omdat er geen zeer dringende redenen aanwezig waren om aan appellante bijstand te verlenen, ondanks haar minderjarigheid.
De Raad heeft vastgesteld dat de financiële situatie van de grootmoeder van appellante niet voldoende was aangetoond om te concluderen dat er sprake was van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WWB. De Raad heeft daarbij gekeken naar de omstandigheden van appellante en haar gezin, en naar de relevante bepalingen van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). De Raad concludeerde dat, hoewel appellante in moeilijke financiële omstandigheden verkeerde, dit niet voldeed aan de criteria voor bijstandsverlening. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor toewijzing.
De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van zeer dringende redenen voor bijstandsverlening aan minderjarigen en de rol van de financiële situatie van verzorgers in dergelijke gevallen.