ECLI:NL:CRVB:2016:5024
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op Ziektewetuitkering na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de Ziektewetuitkering van appellant. Appellant, die zich op 24 juli 2013 ziek meldde wegens hartritmestoornissen en psychische problemen, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na zijn ziekmelding bij de werkgever en beëindiging van zijn dienstverband in september 2013, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een beoordeling uitgevoerd. Op 11 juli 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant vanaf 24 augustus 2014 geen recht meer had op een Ziektewetuitkering, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard na aanvullend medisch en arbeidskundig onderzoek. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en beperkingen. Hij heeft een rapport van een psychiater ingebracht ter ondersteuning van zijn standpunt.
De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een juiste inschatting heeft gemaakt van de belastbaarheid van appellant. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusie dat appellant in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.