ECLI:NL:CRVB:2016:4980
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich in 2001 ziek meldde wegens psychische problematiek, heeft in het verleden een WAO-uitkering ontvangen en heeft in 2014 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 3 maart 2014 niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat zij geschikt wordt geacht voor haar maatgevende arbeid. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante, ondanks haar psychische en lichamelijke klachten, belastbaar is voor de functie van productiemedewerker/inpakker. De rechtbank heeft de medische beoordeling van de verzekeringsarts onderschreven en geoordeeld dat er geen reden is om aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te twijfelen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen, maar de Raad heeft deze argumenten verworpen.
De Raad heeft vastgesteld dat de FML op een consistente en inzichtelijke wijze rekening houdt met de klachten van appellante. De conclusies van de arbeidsdeskundigen zijn eveneens onderschreven, waarbij is vastgesteld dat de aan de functie verbonden belasting niet boven de belastbaarheid van appellante uitkomt. De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en de aangevallen uitspraak bevestigt.