ECLI:NL:CRVB:2016:4978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
14/4179 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1988 arbeidsongeschikt is door psychische klachten. Appellante heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, dat haar uitkering per 29 januari 2013 had verhoogd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%, maar deze per 24 september 2013 weer introk. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de medische beoordeling van de onafhankelijke deskundige drs. F.M. Brouwer in overweging genomen. Deze deskundige concludeerde dat appellante beperkt is in haar arbeidsduur tot maximaal zes uur per dag en 30 uur per week, en dat zij geschikt is voor bepaalde functies zoals productiemedewerker en administratief medewerker. De Raad oordeelde dat het Uwv de herziening van de uitkering op basis van de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) terecht had uitgevoerd, en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland niet in stand kon blijven. De Raad heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar het besluit van 16 augustus 2016 ongegrond verklaard, en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en wettelijke rente.

Uitspraak

14/4179 WAO, 16/5753 WAO
Datum uitspraak: 23 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
16 juli 2014, 13/4096 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.C. Neering hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Neering. Het Uwv was vertegenwoordigd door
mr. W.M.G. van Nieuwberg.
Het onderzoek is heropend en drs. F.M. Brouwer, verzekeringsarts, is benoemd als onafhankelijk deskundige om de Raad van onderzoek en advies te dienen.
Drs. Brouwer heeft bij rapport van 12 juli 2016 verslag uitgebracht van zijn onderzoeksbevindingen.
Appellante heeft hierop haar zienswijze ingediend.
Het Uwv heeft een gewijzigde beslissing op bezwaar van 16 augustus 2016 ingediend.
Appellante heeft tegen dit besluit bij brief van 1 september 2016 beroepsgronden ingediend.
Vervolgens hebben beide partijen de Raad toestemming verleend voor het doen van een uitspraak zonder nadere zitting.
Hierop heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is in 1988 uitgevallen voor haar werk als ziekenverzorgende voor 34,5 uur per week in verband met psychische klachten. Vanaf 1989 is haar een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, aanvankelijk op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Daarnaast bleef zij (parttime) werken als ziekenverzorgende, voor achttien uur per week. Per januari 1995 is de WAO-uitkering verlaagd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. In 2007 is appellante herbeoordeeld door het Uwv en is vastgesteld dat bij haar er met name sprake is van pijn- en vermoeidheidsklachten. Daarbij is haar ongewijzigd een WAO-uitkering toegekend, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. Sinds maart 2010 is appellante voor
zestien uur per week gaan werken als ziekenverzorgende. Per 1 februari 2011 heeft zij zich ziekgemeld voor dit werk wegens toegenomen klachten van vermoeidheid en (gewrichts)pijn. Vervolgens heeft zij hervat voor tien uur per week in dit werk.
1.2.
Bij besluit van 17 januari 2013 heeft het Uwv, na medische en arbeidskundige beoordeling van de ziekmelding van appellante wegens toegenomen beperkingen, de
WAO-uitkering van appellante per 29 januari 2013 verhoogd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. Bij besluit van 16 augustus 2013 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv, beslissend op het bezwaar van appellante, aanleiding gezien om het besluit van 17 januari 2013 te herzien door de WAO-uitkering per 24 september 2013 in trekken en de verhoging naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65% per 29 januari 2013 ongewijzigd te laten.
1.3.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek. Hoewel naar het oordeel van de rechtbank een beoordeling aan de hand van het protocol chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) voor de hand had gelegen, volgt uit de rechtspraak van de Raad dat de protocollen slechts zijn bedoeld als hulpmiddel voor de verzekeringsarts bij de medische beoordeling en de verzekeringsarts niet gehouden is het protocol puntsgewijs toe te passen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de vermoeidheidsklachten van appellante uitdrukkelijk bij de beoordeling betrokken. Nu uit de door appellante ingebrachte rapporten van de door haar ingeschakelde medisch adviseur en verzekeringsarts E.C. van der Eijk en de informatie van haar behandelende revalidatie-arts M.P. Pont onvoldoende blijkt dat appellante meer beperkt is dan is aangenomen en zij onvoldoende heeft onderbouwd in hoeverre (uitdrukkelijke) toepassing van het protocol tot de conclusie moet leiden dat van verdergaande beperkingen sprake is, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat appellante meer beperkt is dan is aangenomen.
2. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft aangenomen dat haar (vermoeidheids)klachten niet medisch objectiveerbaar zijn. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is onvoldoende toepassing gegeven aan het protocol CVS, wat in strijd is met artikel 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (SB), zoals is overwogen door de rechtbank Zutphen bij uitspraak van 24 juni 2009 (ECLI:NL:RBZUT:2009:BJ0693). Ten onrechte is dan ook geen urenbeperking tot maximaal tien uur per week aangenomen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante gewezen op de tijdens de procedure bij de rechtbank ingebrachte medische expertise van medisch adviseur en verzekeringsarts Van der Eijk.
3. Bij rapport van 12 juli 2016 is de door de Raad ingeschakelde onafhankelijk deskundige verzekeringsarts Brouwer op basis van het dossier en de eigen onderzoeksbevindingen tot de conclusie gekomen dat appellante op de data in geding van 29 januari 2013 en
24 september 2013 wegens de aandoening mastocytose/urticaria pigmentosa beperkt is in arbeidsduur tot maximaal zes uur per dag en 30 uur per week en daarnaast tevens beperkt is voor duwen/trekken, tillen/dragen, zware lasten dragen, lopen, lopen tijdens het werk, trappenlopen, klimmen, knielen/hurken. Voor de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen beperking over direct contact met patiënten of hulpbehoevenden zag Brouwer geen grond. Met de op de overige beoordelingspunten in de FML aangenomen belastbaarheid kon Brouwer zich verenigen.
4. Hierop heeft het Uwv nadere rapporten ingediend van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, die hebben geleid tot de nieuwe beslissing op bezwaar van 16 augustus 2016 (bestreden besluit 2). Bij dit besluit heeft het Uwv vastgesteld dat appellante, op basis van een aangepaste FML en een iets gewijzigde functieselectie, 37,46% arbeidsongeschikt wordt geacht. Daarom wordt de uitkering met ingang van 24 september 2013 herzien en nader vastgesteld op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Voor het overige is het bestreden besluit gehandhaafd.
5. Appellante heeft tegen dit besluit aangevoerd dat zij het niet eens is met de in de FML opgenomen urenbeperking tot 30 uur per week. Zij blijft bij haar standpunt dat zij niet meer dan tien uur per week kan werken wegens haar vermoeidheidsklachten.
6.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.2.
Nu het Uwv bij beslissing op bezwaar van 16 augustus 2016 een nieuwe beslissing heeft genomen op het bezwaar van appellante, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per
24 september 2013 gewijzigd is vastgesteld, dient de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit 1 in stand is gelaten, te worden vernietigd evenals het bestreden besluit 1. Nu het nieuwe besluit niet geheel tegemoet komt aan appellante, dient het nieuwe besluit met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de procedure betrokken te worden en moet het hoger beroep geacht worden mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.
6.3.
Het bestreden besluit 2 is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 augustus 2016. Deze verzekeringsarts heeft, op basis van het oordeel van
Brouwer over de beperkingen van appellante, aanleiding gezien tot bijstelling van de FML. In de aangepaste FML van 11 augustus 2016 zijn beperkingen aangenomen op (bijna) alle door Brouwer aangegeven beoordelingspunten en is rekening gehouden met de door hem vastgestelde urenbeperking tot zes uur per dag en 30 uur per week. Appellante heeft hier tegenin gebracht dat de vastgestelde urenbeperking niet toereikend is en heeft de Raad verzocht om de deskundige op dit punt niet te volgen.
6.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft in (onder meer) de rapporten van Van der Eijk en revalidatie-arts Pont geen aanleiding gezien om tot een verdergaande urenbeperking te komen dan tot zes uur per dag en 30 uur per week. Hij acht een urenbeperking van deze omvang noodzakelijk, gelet op de vermoeidheidsklachten die appellante dagelijks ondervindt ten gevolge van de aandoeningen CVS, fibromyalgie en, met name, urticaria pigmentosa. Een rustperiode van twee uur per dag is aangewezen, nu uit het dagverhaal blijkt dat appellante dagelijks een dergelijke rustperiode in acht neemt en deze te verklaren valt uit het vastgestelde ziektebeeld. Appellante heeft aangevoerd dat de werkzaamheden die zij verricht(te) als wijkziekenverzorgende gedurende tien uur per week, vijf uur op woensdag en vijf uur op zondag, voor haar het maximaal haalbare was. Dit standpunt wordt echter niet ondersteund door de voorhanden medische informatie. Er is dan ook geen aanleiding om de deskundige op dit punt niet te volgen. Bij het bestreden besluit 2 is terecht uitgegaan van een medische urenbeperking tot zes uur per dag en 30 uur per week.
6.5.
Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies van productiemedewerker industrie, administratief medewerker en productiemedewerker textiel afdoende gemotiveerd bij rapport van 15 augustus 2016.
6.6.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 slaagt niet.
6.7.
Appellante heeft verzocht om het Uwv te veroordelen in de (proces)kosten in bezwaar, beroep en hoger beroep. Nu het hoger beroep slaagt, de aangevallen uitspraak wordt vernietigd evenals het bestreden besluit 1, is hiervoor aanleiding. Het verzoek om veroordeling van het Uwv in de kosten in bezwaar is, gelet op het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, echter niet tijdig ingediend en wordt om die reden afgewezen. De proceskosten in beroep worden begroot op € 992,- wegens verleende rechtsbijstand en op
€ 1.031,61 wegens door medisch adviseur Van der Eijk uitgebrachte rapporten van
17 september 2013 en 30 oktober 2013. In hoger beroep worden de proceskosten begroot op
€ 1.240,- wegens verleende rechtsbijstand, wat in totaal neerkomt op een bedrag van
€ 3.263,61.
6.8.
Het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering wordt toegewezen. Voor de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 16 augustus 2013;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 16 augustus 2016 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.263,61 in
  • totaal;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding van gederfde wettelijke rente zoals hiervoor aangegeven;
  • bepaalt dat het Uwv de door appellante betaalde griffierechten van € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en J.P.M. Zeijen en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2016.
(getekend) E. Dijt
(getekend) L.H.J. van Haarlem

TM