ECLI:NL:CRVB:2016:4918
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.M. van Dun
- E.W. Akkerman
- W.E. Doolaard
- Rechtspraak.nl
Toestemming voor werkzaamheden tijdens WW en gevolgen voor verrekening met WW-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van een te hoog voorschot op de WW-uitkering. Appellant, die sinds 2 maart 2009 een WW-uitkering ontving, kreeg toestemming om gedurende een bepaalde periode werkzaamheden te verrichten in de uitoefening van een eigen bedrijf. Na afloop van deze periode heeft het Uwv vastgesteld dat appellant een te hoog voorschot had ontvangen en vorderde een bedrag van € 13.845,- terug. Appellant betwistte dit en stelde dat hij niet goed was geïnformeerd over de gevolgen van zijn keuze om zijn onderneming in de vorm van een B.V. te drijven. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv appellant voldoende heeft geïnformeerd over de gevolgen van zijn keuze voor de ondernemingsvorm en dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het verkrijgen van informatie over de fiscale en financiële consequenties. De Raad stelt vast dat het loon als directeur-grootaandeelhouder moet worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid en dat de terugvordering van de WW-uitkering terecht is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.