ECLI:NL:CRVB:2016:4917
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en vaststelling van beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich op 16 januari 2012 ziek meldde na een operatie aan zijn rechterpols, verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv voldoende was onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de relevante medische informatie hadden betrokken en dat de beperkingen van de appellant correct waren vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat hij meer beperkt was dan door de verzekeringsartsen was aangenomen. Hij voegde enkele medische stukken toe ter ondersteuning van zijn betoog. De Raad oordeelde dat de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. De Raad bevestigde dat de FML van 10 maart 2014 adequaat was en dat de geselecteerde functies voor de appellant geschikt waren, ondanks zijn klachten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.